Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2866/97 van Thomas MEGAHY aan de Commissie. Ernstige schending van de mensenrechten door de Israëlische regering

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2866/97 van Thomas MEGAHY aan de Commissie. Ernstige schending van de mensenrechten door de Israëlische regering

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2866/97 van Thomas Megahy (PSE) aan de Commissie (11 september 1997)

Betreft: Ernstige schending van de mensenrechten door de Israëlische regering

Israël werkt aan wetgeving die moet voorkomen dat Palestijnen via de rechter schadeloosstelling eisen in geval van door de Israëlische veiligheidstroepen of de staat veroorzaakt letsel of overlijden. Deze wet is duidelijk discriminerend aangezien zij niet van toepassing is op Israëliërs of buitenlandse ingezetenen. Behalve door de Palestijnse autoriteiten is deze wet dan ook veroordeeld door het onafhankelijke Israëlische Informatiecentrum voor de Mensenrechten in de bezette gebieden.

Is de Commissie bereid deze kwestie aan de orde te stellen bij de handelsbesprekingen met de regering van Israël of haar vertegenwoordigers of anderszins actie te ondernemen om duidelijk te maken dat dergelijke wetten in de ogen van de Europese Unie als verbond van democratische naties onaanvaardbaar is?

Antwoord van de heer Marín namens de Commissie (16 oktober 1997)

De Commissie maakt zich ernstig zorgen over het Israëlische wetsontwerp voor de behandeling van eisen voor schadeloosstelling in verband met het optreden van de veiligheidstroepen in Judea, Samaria en de Gazastrook, 5757-1997. De Commissie is ervan op de hoogte gebracht dat de voorgestelde wetgeving de Israëlische veiligheidstroepen in de meeste gevallen effectief zou vrijstellen van aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen jegens Palestijnse slachtoffers in de bezette gebieden tijdens de intifada.

Het wetsontwerp breidt de definitie van "strijdersactiviteit¨ sterk uit om het merendeel van incidenten die aan Palestijnen letsels hebben toegebracht, te omvatten, terwijl één en ander strijdig is met eerdere uitspraken van Israëlische rechtbanken, waaronder het Hooggerechtshof.

Het wetsontwerp werd in eerste lezing behandeld in de Israëlische Knesset op 30 juli 1997. De commissie van de Knesset moet nu samenkomen om te beslissen naar welk commissie het wetsontwerp gezonden dient te worden. De bevoegde commissie zal dan het wetsontwerp bespreken en beslissen of het al dan niet naar de Knesset teruggezonden moet worden (met eventuele wijzigingen). Indien het wetsontwerp teruggezonden wordt, wordt het vervolgens in een tweede en derde lezing behandeld vooraleer het wet wordt. Commissies van de Knesset kunnen tijdens het reces, dat tot de plenaire vergadering van de Knesset op 2 november 1997 zal duren, samenkomen.

Ondanks het actieve optreden van Israëlische mensenrechtenorganisaties heeft het wetsontwerp geen al te hevige discussie onder het grote publiek teweeggebracht.

De Commissie meent dat het wetsontwerp in zijn huidige vorm de internationale mensenrechtennormen schendt omdat het strijdig is met het basisprincipe dat slachtoffers van misbruiken van mensenrechten het recht hebben om redelijke schadeloosstelling te eisen, zoals onder andere erkend in de Internationale Overeenkomst inzake burgerlijke en politieke rechten en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Aangezien het wetsontwerp enkel betrekking heeft op Palestijnen en niet op andere nationaliteiten, zou het eveneens in strijd zijn met het verbod op discriminatie volgens de internationale rechtsregels op het gebied van de mensenrechten.

De Israëlische autoriteiten zijn zich terdege bewust van het belang dat de Gemeenschap en de Commissie hechten aan de rechtsstaat en aan de stipte eerbiediging van de internationale mensenrechtennormen. Het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen in landen die met de Gemeenschap verbonden zijn door associatieovereenkomsten, wordt uitgeoefend in overeenstemming met de regels van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Op grond van de huidige Interimovereenkomst met Israël wordt er in Israël reeds regelmatig toezicht gehouden met betrekking tot de inachtneming van deze beginselen. De Commissie maakt gebruik van elke geschikte gelegenheid die haar door de regelmatige contacten met de Israëlische autoriteiten geboden wordt, om zich uit te spreken over de situatie in verband met de mensenrechten in Israël.

Zodra de onlangs gesloten Euro-mediterrane associatieovereenkomst tussen de Gemeenschap en Israël geratificeerd is, zal de Gemeenschap als geheel zich in een betere positie bevinden om een positieve invloed uit te oefenen op alle met mensenrechten verwante vraagstukken in het kader van de politieke dialoog met Israël, die door de overeenkomst tot stand gebracht is. Een specifieke clausule over de mensenrechten bepaalt dat de eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel van de overeenkomst vormt.