Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3957/97 van Johanna MAIJ-WEGGEN aan de Commissie. Mensenrechten in Birma

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3957/97 van Johanna MAIJ-WEGGEN aan de Commissie. Mensenrechten in Birma

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3957/97 van Johanna Maij-Weggen (PPE) aan de Commissie (12 december 1997)

Betreft: Mensenrechten in Birma

De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Mierlo, heeft aan de Nederlandse Tweede Kamer gemeld dat hij in EU-kader aandacht zal vragen voor het vonnis volgens welke het Birmese Vakbondsbestuurslid, de heer U Myo Aung Thant, op 15 augustus tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld op beschuldiging van het smokkelen van explosieven. In hetzelfde proces werden nog 3 Birmese mensenrechtenactivisten tot gevangenisstraffen van 10 jaar veroordeeld. Deze vonnissen werden geveld na een proces achter gesloten deuren.

Heeft de Commissie het verzoek van de Nederlandse minister reeds ontvangen en wat kan en zal de Commissie doen ten aanzien van deze vonnissen die volgens mensenrechtenorganisaties en het Internationale Verbond van Vakverenigingen gebaseerd zijn op een gebrekkig bewijs en op een niet eerlijk proces?

Wat vindt de Commissie in het algemeen van de mensenrechtensituatie in Birma? Is er sprake van een verslechtering van de situatie?

Antwoord van de heer Marín namens de Commissie (23 januari 1998)

De Commissie heeft tot op heden de door de geachte Afgevaardigde bedoelde brief niet ontvangen. Het is alleszins aan de betrokken lidstaat om deze kwestie aan de orde te stellen in het kader van het GBVB-overleg dat gewoonlijk in dit soort gevallen wordt georganiseerd.

De Commissie heeft bij passende gelegenheden bij verschillende regeringen afzonderlijke gevallen of lijsten van politieke gevangenen ter sprake gebracht. Ook de lidstaten doen dit telkens wanneer contacten op hoog niveau met de betrokken regeringen dit toelaten.

Er zijn geen contacten op hoog niveau met de Birmese junta, vroeger State law order restoration Council (SLORC) genoemd, die de Unie in de mogelijkheid zouden stellen een diepgaande dialoog met Birma aan te knopen. Verschillende pogingen van de Unie om met Birma een kritische dialoog aan te gaan zijn tot op heden mislukt omdat aan Birmese kant de bereidheid daartoe ontbrak.

In dit verband is op 23 oktober 1996 door de Raad een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld dat politieke contacten met de SLORC verbiedt. Dit gemeenschappelijk standpunt is tweemaal met telkens zes maanden verlengd.

De mogelijkheden om de kwestie van politieke gevangenen aan de orde te stellen zijn derhalve beperkt tot verklaringen of demarches van de Unie en tot de aan de gang zijnde werkzaamheden van de Commissie Mensenrechten en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN), waar de Commissie geregeld haar volledige steun toezegt aan initiatieven om de schendingen van de mensenrechten in Birma aan te klagen en om een verbetering van de mensenrechtensituatie in het algemeen te eisen.

De Commissie zal de zaak die door de geachte Afgevaardigde onder haar aandacht is gebracht uiteraard in gedachte houden en zal de eerste gelegenheid te baat nemen om speciaal aandacht te vragen voor het geval U Myo Aung Thant.

Wat de algemene situatie in Birma betreft, is de Commissie het met de speciale rapporteur van de VN eens dat die ondanks een paar positieve tekenen niet is verbeterd. Dit gebrek aan vooruitgang blijft de Commissie ernstig zorgen baren.