Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 16/98 van Jean-Pierre BÉBÉAR aan de Commissie. Toezicht op de bewegingen van afvalstoffen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 16/98 van Jean-Pierre BÉBÉAR aan de Commissie. Toezicht op de bewegingen van afvalstoffen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 16/98 van Jean-Pierre BÉBÉAR aan de Commissie. Toezicht op de bewegingen van afvalstoffen

Publicatieblad Nr. C 223 van 17/07/1998 blz. 0084


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0016/98 van Jean-Pierre Bébéar (PPE) aan de Commissie (29 januari 1998)

Betreft: Toezicht op de bewegingen van afvalstoffen

Een groot aantal Europese bedrijven houdt zich bezig met het ophalen van gebruikte textielwaren en hun recyclage tot vodden of tweedehands kleding voor uitvoer naar het Afrikaanse continent.

Ze zijn onderworpen aan de Europese verordening voor toezicht op de bewegingen van afvalstoffen. Hun goederen worden beschouwd als niet-gevaarlijk afval (groene lijst). Als de verordening strikt geïnterpreteerd wordt, dan zou de uitvoer van oude kleren doodgewoon verboden kunnen worden.

De verordening brengt daarmee het bestaan van bedrijven in gevaar die een groot aantal mensen werk verschaffen en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid of het leefmilieu in Europa en in de wereld. Zou het daarom niet mogelijk zijn dat de Commissie de nodige verduidelijkingen aanbrengt in de verordening voor toezicht op de bewegingen van afvalstoffen, zodat ze gedetailleerd genoeg is om dergelijke rampzalige gevolgen voor de plaatselijke economische systemen in Europa en Afrika te kunnen voorkomen?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie (6 maart 1998)

Wat betreft de uitvoer van gebruikt textiel en de recycling daarvan in de vorm van lompen of oude kleren die door Europese bedrijven naar het Afrikaanse continent worden geëxporteerd, kan de Commissie het volgende mededelen:

De definitie van "afvalstof¨, overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen ((PB L 194 van 25.7.1975. )) als gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG ((PB L 78 van 26.3.1991. )), luidt als volgt: "elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen¨.

Soms wordt er de voorkeur aan gegeven een stof als "product¨ te bestempelen als ze een economische waarde vertegenwoordigt. Een dergelijke interpretatie is niet in overeenstemming met de communautaire omschrijving van "afvalstof¨, en evenmin met het advies van het Hof van Justitie. Het Hof heeft duidelijk verklaard dat de definitie van "afvalstof¨ losstaat van de economische waarde van de afgedankte voorwerpen en heeft uitdrukkelijk gesteld dat ook afvalstoffen zonder economische waarde "producten¨ zijn - zij het producten van een bijzondere aard -, die als zodanig onderworpen zijn aan artikel 30 van het EG-Verdrag.

Wat de terugwinning van gebruikt textiel en de recycling daarvan als lompen of oude kleren betreft, is de Commissie de mening toegedaan dat tweedehandse kledingstukken waarvan de oorspronkelijke bezitter zich heeft ontdaan of voornemens was zich te ontdoen, vallen binnen de definitie van "afvalstof¨ in de zin van Richtlijn 75/242/EEG. Een product wordt een afvalstof zodra de houder "voornemens is zich ervan te ontdoen¨. Dat sluit niet uit dat afvalstoffen, na een passende behandeling, weer verkoopbare producten kunnen worden. Men kan zich voorstellen dat tweedehandse kledingstukken zó worden gesorteerd en schoongemaakt dat een deel daarvan opnieuw als producten in de handel kan worden gebracht.

Gebruikt textiel, als afvalstof beschouwd, wordt ingedeeld als ongevaarlijk afval (groene lijst). Op de overbrenging daarvan naar landen die geen lid zijn van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) is Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap ((PB L 30 van 6.2.1993. )) van toepassing.

Op de in bijlage II van die verordening genoemde afvalstoffen die voor terugwinning zijn bestemd, zijn de controleprocedures van Verordening (EEG) nr. 259/93 niet van toepassing omdat die afvalstoffen geen risico vormen voor het milieu, voorzover zij in het land van bestemming op een correcte wijze worden verwerkt. Dit geldt net zo goed voor de overbrenging tussen lidstaten als voor de uitvoer naar derde landen. De Gemeenschap heeft deze zienswijze echter niet aan derde landen willen opdringen. Bijgevolg heeft de Commissie, overeenkomstig de verplichting waarin artikel 17, lid 1, van de verordening voorziet, contact opgenomen met alle landen die geen lid zijn van de OESO. Zij heeft die landen gevraagd of zij ermee instemmen dat op de in bijlage II genoemde afvalstoffen die vanuit de Gemeenschap naar hun land worden geëxporteerd, geen enkele controleprocedure wordt toegepast, dan wel of zij wensen dat daarop enige controleprocedure wordt toegepast waarin de verordening voorziet.

De reacties op deze raadpleging kunnen in vier categorieën worden ingedeeld: 1) een aantal landen aanvaardt dat geen enkele controleprocedure wordt toegepast; 2) een aantal landen heeft verzocht om toepassing van een van de controleprocedures waarin Verordening (EEG) nr. 259/93 voorziet; 3) een aantal landen heeft aangegeven niet als bestemming voor dergelijke voor terugwinning bestemde afvalstoffen te willen fungeren; 4) van een aantal landen werd geen reactie ontvangen. Volgens de procedure van artikel 17, lid 3, is vervolgens Beschikking 94/575/EG van de Commissie ((PB L 220 van 25.8.1994. )) vastgesteld, die op de eerste en de tweede categorie landen van toepassing is. Deze beschikking zal eerlang worden vervangen door een verordening van de Commissie die op een groter aantal landen betrekking heeft.

Wat de overige landen betreft, heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 259/93, "passende voorstellen¨ aan de Raad moeten voorleggen. Daarom heeft de Commissie in december 1994 het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging naar een aantal niet-OESO-landen van bepaalde soorten afvalstoffen aangenomen. Het Parlement heeft hierover in juli 1997 advies uitgebracht en de Raad heeft in december 1997 een politiek akkoord bereikt over een gemeenschappelijk standpunt.

In zijn huidige versie voorziet bovengenoemd voorstel voor een verordening in een verbod op de uitvoer van afvalstoffen van de groene lijst naar de landen die te kennen hebben gegeven dat zij tegen de invoer van die afvalstoffen vanuit de Gemeenschap gekant zijn. Op de uitvoer van afvalstoffen van de groene lijst naar landen die niet op de vraag van de Commissie hebben gereageerd, zal de procedure van artikel 15 worden toegepast. Bijgevolg zal, zodra het voorstel is aangenomen en de verordening in werking is getreden, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel een kennisgevings- en controlesysteem worden toegepast op de uitvoer van afvalstoffen van de groene lijst naar de landen die niet hebben gereageerd; de uitvoer van bedoelde producten wordt evenwel niet verboden. Zodra de overheid van een niet-OESO-land met de invoer van welbepaalde goederen heeft ingestemd, kan die invoer ook plaatsvinden. Ten aanzien van landen die uitdrukkelijk hebben verklaard geen enkele afvalstof van de groene lijst c.q. slechts bepaalde types afvalstoffen van die lijst te willen invoeren, moet die wens worden gerespecteerd, zelfs wanneer het gaat om zendingen die een goed doel dienen.