Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1052/98 van Jens-Peter BONDE aan de Commissie. Afschaffing van grenscontroles en uitzonderingen (AANVULLEND ANTWOORD)

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1052/98 van Jens-Peter BONDE aan de Commissie. Afschaffing van grenscontroles en uitzonderingen (AANVULLEND ANTWOORD)

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1052/98 van Jens-Peter BONDE aan de Commissie. Afschaffing van grenscontroles en uitzonderingen (AANVULLEND ANTWOORD)

Publicatieblad Nr. C 013 van 18/01/1999 blz. 0015


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1052/98

van Jens-Peter Bonde (I-EDN) aan de Commissie

(6 april 1998)

Betreft: Afschaffing van grenscontroles en uitzonderingen

Hoe moeten de artikelen 14 en 62 ten opzichte van elkaar worden geïnterpreteerd en welke invloed heeft het tijdschema van de overeenkomst van Schengen op de artikelen 14 en 62?

Welk verschil is er tussen de Deense, Britse en Ierse uitzondering op artikel 14?

Gelden er voor Denemarken ook uitzonderingsregelingen inzake de afschaffing van de grenscontroles?

Valt het koninkrijk Denemarken ook onder de uitzondering op artikel 14?

Aanvullend antwoord

van de heer Monti namens de Commissie

(28 juli 1998)

Artikel 7A van het EG-Verdrag (dat artikel 14 wordt bij de intwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam) beoogde de voltooiing van de interne markt, met inbegrip van de opheffing van personencontroles, ongeacht hun nationaliteit, aan de binnengrenzen uiterlijk op 31 december 1992. Gezien de onmogelijkheid de doelstelling van de opheffing van personencontroles op basis van het huidige EG-Verdrag te verwezenlijken, zal het Verdrag van Amsterdam aanzienlijke wijzigingen in de verdragen terzake aanbrengen. Hierin gaat het met name om de communautarisering van verschillende onder titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallende gebieden, de verbetering van de mechanismen van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie, alsmede de protocollen betreffende de specifieke positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken.

De nieuwe artikelen 61 a en 62 van het EG-Verdrag bevestigen de nagestreefde opheffing van personencontroles aan de binnengrenzen en stellen zeer uitvoerig de lijst vast van begeleidende maatregelen die gelijktijdig met de opheffing van de personencontroles ten uitvoer moeten worden gelegd en stellen een nieuw tijdschema vast. De Raad moet binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de desbetreffende maatregelen aannemen.

Het protocol betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 7A van het EG-Verdrag op het Verenigd Koninkrijk en Ierland staat alle lidstaten toe de controles op personen die zich tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland enerzijds en de overige lidstaten anderzijds verplaatsen, te handhaven. Soortgelijke bepalingen zijn niet in het protocol betreffende de positie van Denemarken opgenomen.

Hoewel Denemarken overeenkomstig dit protocol niet deelneemt aan de werkzaamheden in het kader van de nieuwe titel IV van het EG-Verdrag, waaronder de artikelen 61 en 62 vallen, is bepaald dat Denemarken binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen met betrekking tot een voorstel of een initiatief ter ontwikkeling van het acquis van Schengen in toepassing van bovengenoemde titel IV, zal beslissen of zij dit besluit in zijn nationaal recht omzet. Ongeacht welke positie Denemarken ten opzichte van deze nieuwe titel IV van het EG-Verdrag inneemt, moet Denemarken in ieder geval blijven streven naar de verwezenlijking van de doelstelling van de opheffing van personencontroles aan de binnengrenzen via zijn deelname aan Schengen, waarvan het acquis in het kader van de Unie zal worden opgenomen.

De datum van de tenuitvoerlegging van het acquis van Schengen door Denemarken zal door de Raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, § 2 van het protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie worden besloten.