Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2705/98 van Karla PEIJS aan de Commissie. Gebruik statistieken in Stabiliteitspact

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2705/98 van Karla PEIJS aan de Commissie. Gebruik statistieken in Stabiliteitspact

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2705/98 van Karla PEIJS aan de Commissie. Gebruik statistieken in Stabiliteitspact

Publicatieblad Nr. C 118 van 29/04/1999 blz. 0123


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2705/98

van Karla Peijs (PPE) aan de Commissie

(1 september 1998)

Betreft: Gebruik statistieken in Stabiliteitspact

In de verordeningen 1466/97(1) en 1467/97(2) en de resolutie over het Stabiliteitspact(3) zijn afspraken opgenomen om landen waarvan het overheidstekort groter is dan 3 %, verplicht een renteloos deposito te laten storten en in het uiterste geval een boete op te leggen.

1. Kan de Commissie aangeven op welk moment en op basis van welke realisatiegegevens deze beslissingen (het starten van de buitensporigetekortenprocedure, het opleggen van een deposito of een boete en het opheffen van de buitensporigetekortenprocedure) zullen worden genomen in het Stabiliteitspact?

2. Kan de Commissie aangeven hoe er zal worden gehandeld als revisies van het BBP leiden tot een verandering van de hoogte van het deposito of de boete? Kan de Commissie bevestigen dat de uiteindelijke boete zal worden opgelegd op basis van definitieve cijfers? Kan de Commissie bevestigen dat voor wat betreft de uiteindelijke vaststelling van het BBP wordt aangesloten bij Verordening 1552/89(4) (art. 10, sub 8), betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen?

3. Zal de Commissie nog voor de start van de Economische en Monetaire Unie op 1 januari 1999 initiatieven nemen om de verordening 1467/97 over het Stabiliteitspact op dit gebied te verhelderen, bijvoorbeeld door middel van een Raadsbesluit, om hiermee het vertrouwen in de goede werking van het Stabiliteitspact te vergroten?

Antwoord van de heer de Silguy Namens de Commissie

(12 oktober 1998)

1. Verordening (EG) 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(5) bevat duidelijke richtsnoeren inzake de belangrijkste besluiten die in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten moeten worden genomen.

De verordening schrijft nauwkeurig voor wanneer het besluit inzake het bestaan van een buitensporig tekort moet worden genomen. Indien op basis van de gegevens die - overeenkomstig Verordening (EG) 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het EGVerdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten(6) - vóór 1 maart van het jaar t zijn verstrekt blijkt dat een lidstaat zich in jaar t-1 in een situatie van buitensporig tekort bevond, moet de Raad binnen drie maanden nadat de gegevens zijn verstrekt besluiten dat een buitensporig tekort bestaat, dat wil zeggen uiterlijk in mei wanneer het besluit is gebaseerd op gegevens die vóór begin maart zijn verstrekt. Daarom moet de Commissie haar taken in het kader van deze procedure op zodanige wijze uitvoeren dat de Raad de in het stabiliteits- en groeipact vastgelegde stringente tijdslimieten in acht kan nemen.

Indien de betrokken lidstaat nalaat binnen zeven maanden "effectieve maatregelen" te treffen om zijn buitensporige tekort overeenkomstig de aanbeveling van de Raad te corrigeren, moeten ten hoogste tien maanden nadat de gegevens zijn verstrekt, m.a.w. binnen het kalenderjaar waarin het besluit inzake het bestaan van het buitensporige tekort wordt genomen indien dit is gebaseerd op gegevens welke vóór begin maart zijn verstrekt, sancties worden opgelegd. Een spoedprocedure kan worden gevolgd wanneer sprake is van een opzettelijk tekort.

Voorts wordt in de Verordening bepaald dat, zodra de Raad, uitgaande van de verstrekte gegevens, van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd, hij zijn besluit inzake het bestaan van een buitensporig tekort intrekt. Alle nog bestaande sancties worden eveneens ingetrokken.

De in de verordening vastgelegde termijnen zijn eveneens van toepassing wanneer de procedure op een ander tijdstip of onder andere omstandigheden wordt ingeleid.

Besluiten in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten moeten gebaseerd zijn op gegevens van de Commissie, daarbij rekening houdend met de meest recente door de lidstaten verstrekte cijfers voor overheidstekort, schuld en nominaal bruto binnenlands product (BBP) die beschikbaar zijn op het tijdstip waarop het besluit wordt genomen. Deze gegevens kunnen bij opeenvolgende rapportages worden herzien. Het kan gebeuren dat een besluit dat is genomen op basis van gegevens die sedertdien zijn herzien moet worden gewijzigd indien herziene gegevens zijn verstrekt. Wanneer, bij voorbeeld, op basis van in september verstrekte herziene gegevens blijkt dat, in tegenstelling tot de in maart verstrekte cijfers, het tekort voor het voorafgaande jaar meer bedroeg dan het maximum van 3 % van het BBP, zou de Commissie de procedure kunnen inleiden en de Raad zou kunnen besluiten dat de lidstaat een buitensporig tekort heeft. Het is echter nog niet voorgekomen dat een in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten genomen besluit op basis van herziene gegevens is ingetrokken.

2. Boetes in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten kunnen nog enkele jaren nadat het formele besluit over het bestaan van een buitensporig tekort is genomen, worden opgelegd omdat dit besluit niet wordt ingetrokken zolang de betrokken lidstaat zijn buitensporige tekort niet heeft gecorrigeerd. Zoals eerder is gezegd, moeten de cijfers die worden gehanteerd voor ieder besluit in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten de meest recentelijk verstrekte gegevens zijn die beschikbaar zijn op het tijdstip waarop het besluit wordt genomen. De berekening van het bedrag van de boete moet dan ook worden gebaseerd op de meest recentelijk verstrekte gegevens betreffende het overheidstekort en nominaal BBP in het voorafgaande jaar.

Het kan gebeuren dat herzieningen van de nominale BBP-cijfers en van de gegevens voor het overheidstekort plaatsvinden na het daadwerkelijk opleggen van de boete, dat wil zeggen wanneer het deposito is gedaan of de boete is betaald. Deze herzieningen zouden aanzienlijke aanpassingen van het bedrag van de geldboetes tot gevolg kunnen hebben.

Aangezien in de verordeningen betreffende het pact dit probleem van de herziening van gegevens niet rechtstreeks wordt behandeld, moet voor de aanpak van deze kwesties de standaardpraktijk worden gevolgd. Voor het vaststellen van "vierde bron"-bijdrage aan de Gemeenschapsbegroting is een algemene procedure voor het behandelen van herzieningen van gegevens in het leven geroepen. In het kader van de communautaire begrotingsprocedure leiden herzieningen van BBP-gegevens tot vier jaar na het jaar in kwestie tot aanpassingen van reeds betaalde bijdragen aan de begroting. Dezelfde aanpak zou worden gevolgd voor geldboetes in het kader van het stabiliteits- en groeipact. De hoogte van het nominale BBP die in aanmerking moet worden genomen is dezelfde die geldt voor de "vierde bron"-bijdrage en de procedure bij buitensporige tekorten(7). De ervaring met de Gemeenschapsbegrotingsprocedure leert echter dat belangrijke correcties van de gegevens betreffende het BBP voornamelijk plaatsvinden in het eerste jaar na het jaar in kwestie en dat de gegevens daarna vrij stabiel blijven.

3. De Commissie is niet voornemens wetgevingsinitiatievan te nemen ten aanzien van Verordening (EG) 1467/97 van de Raad.

(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(2) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.

(3) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 1.

(4) PB L 155 van 7.6.1989, blz. 1.

(5) PB L 209 van 2.8.1997.

(6) PB L 332 van 31.12.1993.

(7) Artikel 2 van Richtlijn 89/130/EEG van de Raad, Euratom van de Raad van 13 februari 1989 betreffende de harmonisatie van de opstelling van het bruto nationaal product tegen marktprijzen (PB L 49 van 21.2.1989).