SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3773/98 van W.G. van VELZEN Telecommunicatie, Universele Dienstverlening
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3773/98 van W.G. van VELZEN Telecommunicatie, Universele Dienstverlening
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3773/98 van W.G. van VELZEN Telecommunicatie, Universele Dienstverlening
Publicatieblad Nr. C 325 van 12/11/1999 blz. 0025
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3773/98
van W.G. van Velzen (PPE) aan de Commissie
(4 december 1998)
Betreft: Telecommunicatie, Universele Dienstverlening
Onlangs heeft de consumentenorganisatie BEUC een rapport gepubliceerd, getiteld "Universele Dienstverlening in de telecommunicatiesector: het recht van Europese consumenten op telecommunicatiediensten". Uit deze studie blijkt dat veel landen in de Europese Unie zich te weinig hebben ingespannen om telefoonmaatschappijen te dwingen een afdoende Universele Dienstverlening te verzorgen.
1. Wat is het oordeel van de Commissie over de bevindingen van de BEUC?
2. Wat betekent dit voor de omschrijving van de Universele Dienstverlening zoals verwoord in richtlijn 97/33/EG(1) van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997?
3. Wat betekent dit voor de financiering van de Universele Dienstverlening in de verschillende lidstaten, en welke consequenties zal de Commissie hieruit trekken?
4. Ook de pan-Europese nummers, waaronder het Europese alarmnummer 112, behoort tot de Universele Dienstverlening. Is de Europese regelgeving op dit terrein inmiddels in de nationale wetgeving van alle lidstaten omgezet, en zo nee, welke stappen neemt de Commissie om dit doel te bereiken?
Antwoord van de heer Bangemann namens de Commissie
(11 januari 1999)
1. De Commissie verwelkomt het gedetailleerde en uitvoerige verslag van het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC) waarin te lezen valt dat dit Bureau en de daarbij aangesloten consumentenorganisaties voorstander zijn van liberalisering omdat zij van oordeel zijn dat deze op langere termijn vruchten zal afwerpen, en dit ondanks het feit dat zij besloten de studie uit te voeren omdat zij bezorgd waren over de onmiddellijke gevolgen van de liberalisering voor de consument.
In het verslag wordt een aantal met consumenten en markten verband houdende vraagstukken behandeld, en wordt met name de omzetting van de richtlijnen uit 1995. en 1.98 inzake spraaktelefonie(2) onderzocht. De desbetreffende richtlijn uit 1995 was evenwel ontworpen voor een monopoliesituatie en is volledig vervangen door de richtlijn van 1998, welke is aangepast aan een door concurrentie gekenmerkt klimaat. Hoewel sommige maatregelen ten behoeve van de consumenten in de richtlijn van 1998 werden uitgebreid of meer specifiek werden behandeld staat het thans de regelgever vrij te beslissen over bepaalde andere zaken, zoals de doelstellingen voor de kwaliteit van de dienstverlening. Het BEUC zou graag een meer gedetailleerde communautaire wetgeving zien, hoewel het de huidige trend is om via concurrentie de nodige middelen te verschaffen om de dienstverlening te verbeteren en de consument een ruimere keuze te bieden, waarbij ondersteuning wordt verleend via specifieke maatregelen om de consument te beschermen. Er zijn met betrekking tot deze richtlijn op het ogenblik zeven inbreukprocedures bij de Commissie geopend.
Ten aanzien van de tarieven worden in het verslag van het BEUC de wijzigingen bestudeerd welke hebben plaatsgevonden tussen begin 1995 en begin 1997 (waarbij men zich gebaseerd heeft op het door de Commissie gepubliceerde tariefoverzicht). De opgegeven gemiddelde stijging van de tarieven (37 %) is de gemiddelde nominale stijging van de (hoogste gepubliceerde) abonnementskosten in de vijftien lidstaten en was een gevolg van de zeer hoge nominale stijging van deze kosten (meer dan 100 %) in Griekenland, Luxemburg en Finland. In het onlangs verschenen vierde uitvoeringsverslag van de Commissie(3) wordt een meer up-to-date beeld van de tarieven gegeven. Hierbij blijkt dat de laagste telefoontarieven voor particulieren te vinden zijn in Denemarken, Luxemburg, Nederland, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, in grote lijnen dus de groep lidstaten die als eerste een liberalisering doorvoerden (in het geval van Luxemburg kunnen de resultaten niet rechtstreeks worden vergeleken vanwege de geringe omvang van deze lidstaat).
2. Het BEUC doet een aantal specifieke suggesties voor toekomstige wijzigingen in de definitie van het begrip "universele dienst", zoals een verwijzing in de wetgeving naar een minimum bandbreedte of prijs voor datatransmissie en het opnemen van oproeperidentificatie in de definitie van het begrip "universele dienst" (mits deze dienst naar keuze is en de consument de mogelijkheid heeft om de oproeperidentificatie niet te nemen). De Commissie zal dit soort zaken bij de bespreking van de wetgeving terzake in 1999 aan de orde laten komen, waarbij men zich zal baseren op de twee jaar ervaring die men op dat ogenblik in de meeste landen van de Gemeenschap met geliberaliseerde markten zal hebben opgedaan. In dit verband zal zij ingaan op een aantal gevoelens van bezorgdheid ten aanzien van het consumentenbeleid zoals die in het recente actieplan terzake voor de periode 1999-2001(4) tot uiting zijn gekomen.
3. Dit heeft geen onmiddellijke gevolgen voor de financiering van de universele dienstverlening omdat deze afhankelijk is van de netto-kosten (kosten minus inkomsten en andere voordelen) van het verstrekken ervan. Bij meer niet-frequente gebruikers en een ruimere toepassing van sociale tarieven zullen de netto-kosten stijgen, terwijl deze als gevolg van een aanpassing van de tariefstructuur en een verlaging van de kosten per eenheid waarschijnlijk zullen dalen.
4. Het algemene Europese alarmnummer 112 wordt thans in alle lidstaten gebruikt, met uitzondering van Griekenland. Met betrekking tot dit land heeft de Commissie dan ook een inbreukprocedure opgestart.
(1) PB L 199 van 26.7.1997, blz. 32.
(2) PB L 101 van 1.4.1998 en PB L 321 van 30.12.1995.
(3) COM(98) 594 .
(4) COM(98) 696.