Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4061/98 van Graham MATHER Landbouwraad van 15 december 1998 - besluit tot een verbod van bepaalde antibiotische spijsverteringbevorderende stoffen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4061/98 van Graham MATHER Landbouwraad van 15 december 1998 - besluit tot een verbod van bepaalde antibiotische spijsverteringbevorderende stoffen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4061/98 van Graham MATHER Landbouwraad van 15 december 1998 - besluit tot een verbod van bepaalde antibiotische spijsverteringbevorderende stoffen

Publicatieblad Nr. C 289 van 11/10/1999 blz. 0121


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-4061/98

van Graham Mather (PPE) aan de Commissie

(13 januari 1999)

Betreft: Landbouwraad van 15 december 1998 - besluit tot een verbod van bepaalde antibiotische spijsverteringbevorderende stoffen

Op de zitting van de Landbouwraad van 15 december 1998 werd besloten het routinematige gebruik van zinkbacitracine, spiramycine, virginiamycine en tysolinefosfaat vanaf 1 januari 1999 binnen zes maanden geleidelijk aan te verbieden.

Kan de Commissie de redenen van dit besluit uiteenzetten en met name mededelen op welke wetenschappelijke grondslag het werd genomen?

Kan de Commissie, in het licht van dit besluit, ook nadere informatie verstrekken omtrent de werkzaamheden van:

1. de Multidisciplinaire Werkgroep van DG XXIV die is belast met onderzoek naar het gebruik van antibiotica in geneesmiddelen bestemd voor de mens en in de landbouw en de daaraan verbonden aspecten voor de menselijke gezondheid; en

2. de industrie in het kader van het programma voor het toezicht op de gezondheid van het dier, dat wordt uitgevoerd in samenwerking met DG VI dat van de Commissie de taak heeft gekregen een onderzoek in te stellen naar de veiligheidsaspecten van deze producten?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(16 februari 1999)

Op grond van het bepaalde in bijlage XV bij de Toetredingsakte diende de Commissie vóór 31 december 1998 een besluit te nemen over het door Zweden ingediende verzoek tot instelling van een verbod op alle antibiotica die zijn toegelaten bij Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding(1). Voorts diende de Commissie ook een besluit te nemen over de gegrondheid van de verbodsbepalingen die zijn ingesteld door Finland ten aanzien van de antibiotica spiramycine en tylosine en door Denemarken ten aanzien van het antibioticum virginiamycine.

Zoals is aangegeven in de overwegingen van Verordening (EG) 2821/98 van de Raad van 17 december 1998 tot wijziging, wat betreft de intrekking van de toelating van bepaalde antibiotica, van Richtlijn 70/524/EEG betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding(2), is de intrekking van de toelating voor zinkbacitracine, spiramycine, virginiamycine en tylosinefosfaat uit wetenschappelijk oogpunt gebaseerd op bepaalde constateringen van het Wetenschappelijk Comité voor de Diervoeding en op de conclusies en aanbevelingen van de in oktober 1997 in Berlijn gehouden conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie, van het Economisch en Sociaal Comité, van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten en van de in september 1998 in Kopenhagen gehouden conferentie inzake de microbiële bedreiging. Overeenkomstig deze aanbevelingen moet resistentie tegen antibiotica vanaf nu als een belangrijk, ingewikkeld en internationaal probleem worden beschouwd, en moet met alle beschikbare middelen worden gevochten tegen resistentieverschijnselen in hospitalen en bij de bevolking in het algemeen.

Voor de vier bovengenoemde antibiotica is de toelating derhalve ingetrokken met het oog op de bescherming van de volksgezondheid. Antibiotica die in de humane geneeskunde als geneesmiddel mogen worden gebruikt of waarvan geweten is dat zij kruisresistentie opwekken met antibiotica die in de humane geneeskunde worden gebruikt, mogen derhalve niet meer worden toegelaten. De betrokken stoffen mogen nog uitsluitend in de humane geneeskunde worden gebruikt. Het verbod op het gebruik van de vier antibiotica in de diervoeding zou ertoe moeten bijdragen dat de resistentie bij dieren niet verder toeneemt en dat het gevaar voor overdracht van die resistentie op de mens derhalve afneemt. Het gaat om een bewarende voorzorgsmaatregel die op elk moment opnieuw kan worden bezien in het licht van verder onderzoek en van informatie die is verkregen in het kader van het ondertussen ingestelde programma inzake resistentiebewaking.

De Commissie heeft de Wetenschappelijke Stuurgroep gevraagd de diverse aspecten met betrekking tot het gebruik van antibiotica en de ontwikkeling van resistentie te onderzoeken. De stuurgroep heeft een multidisciplinaire werkgroep ingesteld met een zeer ruim mandaat, waaronder onderzoek naar de omvang van het probleem, de etiologie ten aanzien van wetenschappelijke procedures, en de relatie tussen die procedures en de in de humane geneeskunde, de diergeneeskunde, de dierhouderij en de gewasbescherming gangbare praktijken. Naar verwachting zal binnenkort een eerste oriëntatiedocument beschikbaar zijn en het comité is gevraagd een eindadvies over te leggen in april van dit jaar.

De resultaten van het programma inzake de bewaking van microbiële resistentie, dat door de Commissie begin 1998 is opgezet in samenwerking met de industrie, zouden beschikbaar moeten zijn aan het einde van het eerste kwartaal van 2000.

(1) PB L 270 van 14.12.1970.

(2) PB L 351 van 29.12.1998.