Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1529/98 van Elly PLOOIJ-VAN GORSEL aan de Commissie. Problemen voor Nederlandse bouwondernemingen bij werkzaamheden in Duitsland

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1529/98 van Elly PLOOIJ-VAN GORSEL aan de Commissie. Problemen voor Nederlandse bouwondernemingen bij werkzaamheden in Duitsland

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1529/98

van Elly Plooij-van Gorsel (ELDR) aan de Commissie

(11 mei 1998)

Betreft: Problemen voor Nederlandse bouwondernemingen bij werkzaamheden in Duitsland

Het Duitse Arbeitnehmer-Entsendegesetz (AEg) verplicht Nederlandse ondernemers die met Nederlandse werknemers in Duitsland werkzaamheden verrichten onder meer de loonbescheiden van deze werknemers op de bouwplaats in Duitsland beschikbaar te stellen. Daarnaast is de werkgever sinds 1 januari 1998 ook verplicht om voor de Duitse controlerende instanties in Duitsland bereikbaar te zijn op een (post)adres of bij een gemachtigde. Als dit niet het geval is kunnen grote boetes tot DM 500.000 worden opgelegd.

1. Is het de Commissie bekend dat Nederlandse ondernemingen die in Duitsland werkzaam zijn of daar actief willen worden sinds de wijzigingen van het AEg geconfronteerd worden met zware administratieve verplichtingen die hen het werken in Duitsland zeer bemoeilijken?

2. Kan de Commissie onderzoeken of de bepalingen van het AEg in overeenstemming zijn met het EEG-recht, in het bijzonder met de bepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van dienstverlening?

3. Als het AEg ongeoorloofde protectionistische bepalingen bevat die de werking van de interne markt belemmeren, welke actie is de Commissie dan van plan te ondernemen om hieraan een eind te maken?

Antwoord van de heer Monti Namens de Commissie

(3 juli 1998)

Het geachte parlementslid stelt vragen welke verband houden met de vrijheid van grensoverschrijdende dienstverrichting, die tot de fundamentele vrijheden behoort en vervat is in artikel 59 van het EG-Verdrag. Deze vragen raken ook aan Richtlijn 96/71/EG van het Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(1).

Richtlijn 96/71/EG bepaalt dat elke onderneming die in het kader van transnationale dienstverrichtingen werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een andere lidstaat een "harde kern" van minimale wettelijke verplichtingen in acht nemen die in die andere lidstaat gelden.

De Commissie heeft de eer de vragen als volgt te beantwoorden:

1. De Commissie heeft van ondernemingen uit verschillende lidstaten en van vertegenwoordigende organisaties van deze ondernemingen een aantal klachten ontvangen over de Duitse wet betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers.

2. De Duitse bepalingen moeten worden onderzocht in het licht van de eerdergenoemde communautaire bepalingen. De Commissie is van mening dat maatregelen om de naleving van minimale arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden te controleren niet onevenredig hoeven te zijn met de nagestreefde doelstelling. Het vrije verkeer van werknemers wordt niet gehinderd door Duitse regels die slechts verplichtingen voor ondernemingen en niet voor werknemers inhouden.

3. Het Duitse arbeidsgerecht te Wiesbaden heeft het Hof van Justitie onlangs een aantal prejudiciële vragen voorgelegd over de Duitse wet betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers. Aangezien het er op lijkt dat de Duitse autoriteiten niet voornemens zijn om de toepassing van hun regeling naar aanleiding van deze prejudiciële vragen op te schorten en diverse buitenlandse ondernemingen reeds een klacht bij de Commissie hebben ingediend, onderzoekt de Commissie de mogelijkheid om een inbreukprocedure tegen Duitsland te beginnen. Zij zal het geachte parlementslid in kennis stellen van het vervolg dat zij aan deze zaak zal geven.

(1) PB L 18 van 21.1.1997.