Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1574/98 van Sérgio RIBEIRO aan de Commissie. Afgifte van permanente verblijfsvergunningen in Nederland

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1574/98 van Sérgio RIBEIRO aan de Commissie. Afgifte van permanente verblijfsvergunningen in Nederland

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1574/98

van Sérgio Ribeiro (GUE/NGL) aan de Commissie

(20 mei 1998)

Betreft: Afgifte van permanente verblijfsvergunningen in Nederland

Op mijn vorige vragen nrs. E-3661/95(1) en E-0973/97(2) over de Nederlandse regeling inzake de kosten van verblijfsvergunningen voor burgers uit de lidstaten, heeft de Commissie op 7 februari 1996 en 7 april 1997 geantwoord. In haar laatste antwoord deelde zij mede dat zij niet tevreden was met het antwoord van de Nederlandse autoriteiten en hen daarom een met redenen omkleed advies zou toezenden.

Inmiddels is meer dan een jaar verstreken en moet worden geconstateerd dat dit probleem nog steeds niet is opgelost.

Kan de Commissie derhalve mededelen welke stappen zij inmiddels heeft genomen en welke maatregelen zij heeft getroffen om dit probleem op bevredigende wijze op te lossen?

Antwoord van de heer Flynn Namens de Commissie

(3 augustus 1998)

De Nederlandse autoriteiten geven twee verschillende soorten verblijfsvergunningen af: verblijfsvergunningen voor burgers van de Unie en een uitsluitend op de nationale wetgeving gebaseerde verblijfsvergunning, genaamd vergunning tot vestiging. De verblijfsvergunning voor burgers van de Unie wordt afgegeven tegen leges ad NLG 35 en kosteloos verlengd. Voor het verkrijgen van de vergunning tot vestiging worden leges ten bedrage van NLG 500 in rekening gebracht. Dit laatste document verschaft de houder meer rechten en waarborgen dan volgens het Gemeenschapsrecht vereist. Het heeft een onbeperkte geldigheidsduur en kan aan alle buitenlanders worden afgegeven.

Een in Nederland werkende burger van de Unie heeft dus twee keuzemogelijkheden. Er is ofwel de verblijfsvergunning voor burgers van de Unie die tegen een bedrag van NLG 35 kan worden verkregen en kosteloos voor een nieuwe periode van vijf jaar wordt verlengd, of, indien wordt voldaan aan de eisen voor afgifte volgens de Nederlandse wet en de burger zulks wenst, kan de vergunning tot vestiging worden aangevraagd, waarvoor leges ten bedrage van NLG 500 moeten worden betaald, maar die meer voordelen biedt. Naar de mening van de Commissie eerbiedigt deze situatie in beginsel de voorwaarden die zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving aangezien de burger van de Unie steeds de keuzemogelijkheid heeft om het noodzakelijke verblijfsdocument overeenkomstig het Gemeenschapsrecht te verkrijgen.

Er hebben zich echter problemen voorgedaan aangezien de Nederlandse autoriteiten de vergunning tot vestiging afgeven door de verblijfsvergunning voor burgers van de Unie als zodanig te kenmerken. Naar de mening van de Commissie vormt dit een uitbreiding van een verblijfsvergunning voor burgers van de Unie. Bijgevolg dient aan het Gemeenschapsrecht te worden gehoorzaamd en mag het maximale legesbedrag niet de leges te boven gaan die worden verlangd voor de afgifte van nationale identiteitsbewijzen (NLG 35). Deze opvatting werd opnieuw uitgesproken in een op 6 november 1997 aan Nederland gericht met redenen omkleed advies. In hun antwoord van eind april 1998 handhaafden de Nederlandse autoriteiten hun afwijkend standpunt, maar toonden een zekere bereidheid om te overwegen in de toekomst verschillende documenten af te geven waarin de verschillende status van de respectieve verblijfsdocumenten tot uiting komt. Daarnaast wezen de Nedelandse autoriteiten er op dat de leges voor het verwerken van verblijfsaanvragen momenteel het onderwerp vormen van discussies die op verzoek van het nationale parlement worden gehouden. Tevens zal een eventuele vermindering van de leges voor permanente verblijfsvergunningen worden overwogen.

De Commissie tracht momenteel nadere opheldering van de Nederlandse autoriteiten te verkrijgen. Het doel is dat in de toekomst alle burgers van de Unie duidelijk worden voorgelicht over hun keuze van verblijfsdocumenten en de gevolgen die deze keuze heeft ten aanzien van de verschuldigde leges. Daarnaast dient het document waarbij de vergunning tot vestiging wordt afgegeven duidelijk te vermelden dat het niet op het Gemeenschapsrecht is gebaseerd.

(1) PB C 122 van 25.4.1996, blz. 26.

(2) PB C 319 van 18.10.1997, blz. 209.