SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2397/98 van Heidi HAUTALA aan de Commissie. Positie van vroedvrouwen
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2397/98 van Heidi HAUTALA aan de Commissie. Positie van vroedvrouwen
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2397/98
van Heidi Hautala (V) aan de Commissie
(27 juli 1998)
Betreft: Positie van vroedvrouwen
Van oudsher werken vroedvrouwen in Finland in de zwangerschapszorg. Tegenwoordig is de praktijk echter anders geworden. Tijdens de zwangerschap wordt een vrouw niet begeleid door een vroedvrouw, die zij vaak voor het eerst ziet bij de bevalling. Vroedvrouwen krijgen niet de gelegenheid te werken in consultatiebureaus en daardoor worden hun mogelijkheden om hun beroep uit te oefenen beperkt. Door de zogeheten zorg met verantwoordelijkheid ten aanzien van de bevolking kan het voorkomen dat een vroedvrouw slechts een gering aantal zwangerschappen per jaar begeleidt. In deze omstandigheden kan men zich afvragen of de werknemers in de zorgsector in staat zijn hun beroepsvaardigheden op peil te houden. Hun vermogen om problematische en gevaarlijke zwangerschappen te herkennen wordt op het spel gezet.
Aankomende vroedvrouwen worden tijdens hun studie van de zwangerschapszorg niet begeleid door een vroedvrouw, met het gevolg dat richtlijn 80/155/EEG(1) in Finland niet wordt geïmplementeerd. Welke maatregelen overweegt de Commissie om de hierboven opgesomde problemen op te lossen en richtlijn 80/155/EEG in Finland ten uitvoer te leggen?
Antwoord van de heer Monti namens de Commissie
(22 september 1998)
De Commissie is niet op de hoogte van de problemen waarvan het geachte parlementslid melding maakt. De situatie lijkt echter niet in strijd met Richtlijn 80/155/EEG van de Raad, van 21 januari 1980, inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige.
Wat betreft het punt dat de opleiding voor vroedvrouwen in Finland niet verzorgd wordt door een vroedvrouw: in Richtlijn 80/155/EEG is geen bepaling opgenomen over de beroepsgroep van degenen die met de opleiding van leerling-vroedvrouwen belast zijn. Deze zaak valt dus geheel onder de bevoegdheid van de desbetreffende lidstaat.
Ook de andere problemen die het geachte parlementslid noemt, lijken niet in tegenspraak met Richtlijn 80/155/EEG, aangezien hierin niet is vastgelegd dat de werkzaamheden die genoemd worden in artikel 4 van deze richtlijn, uitsluitend door vroedvrouwen mogen worden uitgevoerd.
(1) PB L 33 van 11.2.1980, blz. 8.