SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2431/98 van Françoise GROSSETÊTE aan de Commissie. Interpretatie van artikel 4 van de VIde BTW-richtlijn
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2431/98 van Françoise GROSSETÊTE aan de Commissie. Interpretatie van artikel 4 van de VIde BTW-richtlijn
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2431/98
van Françoise Grossetête (PPE) aan de Commissie
(30 juli 1998)
Betreft: Interpretatie van artikel 4 van de VIde BTW-richtlijn
Sommige firma's huren voertuigen op lange termijn middels zogenaamde contracten "met open boeken", die tot doel hebben de huurder te laten deelhebben aan het financiële resultaat van de huur, dat wordt bepaald op basis van de reële bedrijfskosten van het voertuig, zijn gebruiksduur en de opbrengst bij verkoop.
In geval van diefstal of vernietiging van het gehuurde voertuig bepaalt het contract dat het voertuig getaxeerd wordt door een expert, waarbij wordt gepreciseerd dat de verzekeringsmaatschappij het verhuurbedrijf alleen schadeloos stelt voor de aldus bepaalde waarde. Het verhuurbedrijf brengt dan het eventuele verschil tussen het op grond van de expertise vastgestelde bedrag van de schadeloosstelling en de netto boekhoudkundige waarde van het voertuig, zoals deze voorkomt in zijn boeken, aan de huurder in rekening.
Bij een schadegeval met ontbinding van het contract ontvangt het verhuurbedrijf daarentegen in geen geval een vergoeding die overeenkomt met de geactualiseerde waarde van de huurbedragen die het nog had ontvangen als het contract tot het einde toe was voortgezet.
Kan de Commissie bevestigen dat de aan het verhuurbedrijf betaalde vergoeding, die overeenkomt met de waarde van het beschadigde of gestolen voertuig zoals bepaald door het expertiserapport, niet valt onder het toepassingsgebied van de BTW in de zin van artikel 4 van de VIde richtlijn?
Kan de Commissie voorts bevestigen, in het licht van artikel 11 A 1 van de VIde richtlijn, dat de aldus ontvangen vergoedingen niet in rechtstreeks verband staan met het gesloten huurcontract en niet kunnen worden opgevat als een aanvulling op de prijs die tot doel heeft het financieel evenwicht tussen de partijen in het kader van gemeenschappelijke prestaties te verzekeren, en dat over genoemde vergoedingen derhalve geen BTW mag worden geheven?
Antwoord van de heer Monti namens de Commissie
(5 oktober 1998)
De Commissie is het ermee eens dat schadevergoedingen die door verzekeringsmaatschappijen worden uitbetaald na realisatie van het door hen verzekerde risico niet kunnen worden beschouwd als een levering van goederen of diensten en derhalve buiten de werkingssfeer van de BTW vallen.
Wat de behandeling betreft van het bedrag dat aan de huurder in rekening wordt gebracht indien de vergoeding die door de verzekeringsmaatschappij aan het verhuurbedrijf wordt uitgekeerd lager is dan de nettoboekwaarde volgens de boeken van het verhuurbedrijf, is het duidelijk dat het hier geen betaling voor een door het verhuurbedrijf verleende dienst betreft. De betaling door de huurder vindt haar grondslag in een extern feit (het feit dat het voertuig gestolen, beschadigd of verloren is dan wel een ongeval heeft gehad), dat niet gerelateerd is aan de belastbare transactie van het verhuren van het voertuig. Bijgevolg kan de betaling van een schadeloosstelling door de huurder aan het verhuurbedrijf niet worden beschouwd als de levering van goederen of diensten en valt zij buiten de werkingssfeer van de BTW.