Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2638/98 van Brigitte LANGENHAGEN aan de Commissie. Interpretatie en uitvoering van richtlijn 92/43/EEG

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2638/98 van Brigitte LANGENHAGEN aan de Commissie. Interpretatie en uitvoering van richtlijn 92/43/EEG

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2638/98

van Brigitte Langenhagen (PPE) aan de Commissie

(1 september 1998)

Betreft: Interpretatie en uitvoering van richtlijn 92/43/EEG

Bij de bouw van railvervoerswegen (spoorwegen, tracé's voor magneetzweefbanen) wordt gestreefd naar een vermindering van de belasting met schadelijke stoffen door lucht- en wegvervoer door verlegging van vervoer naar het spoor. Gaat het hierbij om argumenten die verband houden met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten in de zin van artikel 6, lid 4, tweede alinea van richtlijn 92/43/EEG(1)?

Bij de praktische uitvoering van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, de zogenoemde habitatrichtlijn, door de lidstaten doet zich een aantal onzekerheden voor. Overeenkomstig artikel 6, lid 4, tweede alinea vallen onder de dwingende redenen van groot openbaar belang onder meer argumenten die verband houden met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. In dit opzicht is de bouw van railvervoerswegen met name vanuit milieu-oogpunt van bijzonder belang. Met deze projecten wordt vooral gestreefd naar een verlegging van weg- en luchtvervoer naar het spoor om de door vliegtuigen en motorvoertuigen veroorzaakte uitstoot van schadelijke stoffen (CO2, CO, NOx, koolwaterstoffen, benzeen) terug te brengen. Hieruit vloeit de bovengenoemde vraag aan de Commissie voort.

Antwoord van Mevrouw Bjerregaard namens de Commissie

(1 oktober 1998)

Artikel 6, leden 3 en 4, van Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(2) heeft tot doel te verzekeren dat bij elk nieuw plan of project met gevolgen voor een Natura 2000 - gebied terdege rekening wordt gehouden met de voor dat gebied aangegeven instandhoudingsdoelstellingen.

Als blijkt dat een project schadelijke gevolgen voor een gebied heeft, kunnen de nationale autoriteiten besluiten alleen met de uitvoering ervan in te stemmen indien wordt aangetoond dat er geen alternatieve oplossingen zijn (in de sector spoorweginfrastructuren betekent dit dat de voorsteller alternatieve trajecten moet overwegen en op overtuigende wijze moet aantonen dat deze niet uitvoerbaar zijn), indien het plan of het project beantwoordt aan dwingende redenen van openbaar belang, dan wel indien er in compenserende maatregelen wordt voorzien en de Commissie hiervan in kennis wordt gesteld.

Wanneer het gebied in kwestie een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort herbergt, worden nog bijkomende voorwaarden gesteld (artikel 6, lid 4, tweede alinea). Redenen van groot openbaar belang kunnen slechts verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten, dan wel, na advies van de Commissie, met andere dwingende redenen van openbaar belang.

Deze bijkomende voorwaarde mag evenwel slechts in overweging worden genomen indien alle voorgaande verplichtingen door de lidstaat in acht zijn genomen.

Vergeleken met andere vervoerswijzen, over de weg of door de lucht, heeft het spoorwegvervoer ontegenzeglijk bepaalde voordelen voor het milieu. Toch betwijfelt de Commissie of het railvervoer in het algemeen tot de in artikel 6, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 92/43/EEG genoemde "argumenten die verband houden met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten" kunnen worden gerekend. Uiteindelijk zullen desbetreffende besluiten slechts in het kader van specifieke projecten, per geval kunnen worden genomen.

(1) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(2) PB L 206 van 22.7.1992.