SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2824/98 van Hedy d'ANCONA aan de Commissie. Documentatieplicht EU-burgers
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2824/98 van Hedy d'ANCONA aan de Commissie. Documentatieplicht EU-burgers
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2824/98
van Hedy d'Ancona (PSE) aan de Commissie
(11 september 1998)
Betreft: Documentatieplicht EU-burgers
In Nederland is sinds 1 juli 1998 de zogenaamde Koppelingswet van kracht. Vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven wordt de toegang tot bestuursorganen ontzegd.
Het principe van de Koppelingswet is dat de aard van het verblijf van een vreemdeling in Nederland bepalend is voor zijn recht op voorzieningen, verstrekkingen, ontheffingen en vergunningen. Elk bestuursorgaan moet weten of iemand rechtmatig in Nederland verblijft. Daarvoor kunnen zij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) raadplegen. Deze krijgt zijn informatie uit het Vreemdelingenadministratiesysteem (VAS).
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Nederlandse Vreemdelingenwet ontlenen EU-burgers hun verblijfsrecht direct aan het Gemeenschapsrecht. EU-burgers kunnen in principe alleen in het GBA ingeschreven staan zonder in het VAS geregistreerd te zijn. Toch heeft het hoofd van de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 28 april 1998 een brief aan de korpschefs geschreven waarin hij stelt:
"'Ook Gemeenschapsonderdanen dienen om in aanmerking te komen voor voorzieningen of verstrekkingen in het bezit te zijn van een bescheid waaruit rechtmatig verblijf blijkt. Dit geldt na invoering van de Koppelingswet ook voor de inschrijving in het GBA.'"
De gevolgen van het niet hebben van een bescheid zijn verstrekkend. Met name voor werkzoekenden uit de EU wordt een extra barrière opgeworpen. Zij moeten expliciet kenbaar maken wat hun verblijfsdoel is en daarvoor een aparte administratieve handeling verrichten.
Acht de Commissaris de documentatieplicht die met de Koppelingswet is ingevoerd discriminerend ten opzichte van nationale onderdanen die alleen de plicht hebben zich te kunnen identificeren? Is de Commissaris van mening dat EU-burgers door deze maatregelen de sociale voordelen mislopen die derhalve voorbehouden blijven aan nationale onderdanen (EG Vo. 1612/68)(1)? Leiden deze maatregelen er niet toe dat het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie wordt gehinderd?
(1) PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.
Gecombineerd Antwoord
van de heer Flynn namens de Commissie op de schritftelijke vragen E-2744/98 en P-2824/98
(20 oktober 1998)
De Commissie wenst er met nadruk op te wijzen dat volgens het Gemeenschapsrecht, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, de aan de communautaire werknemers verleende rechten om een economische activiteit uit te oefenen of op het grondgebied van een andere lidstaat werk te zoeken rechtstreeks voortvloeien uit de communautaire rechtsorde(1). Het recht op gelijke behandeling van de communautaire werknemers, het verkrijgen van sociale voordelen of de toegang tot overheidsvoorzieningen inbegrepen, vloeit rechtstreeks uit het Gemeenschapsrecht voort.
Bijgevolg mag een dergelijk recht voor de communautaire werknemers niet afhankelijk zijn van de afgifte van een verblijfstitel of de inschrijving in de gemeentelijke vreemdelingenregisters. Immers, de door de lidstaten conform het Gemeenschapsrecht aan de communautaire werknemers opgelegde bureaucratische verplichtingen creëren geen recht op gelijke behandeling.
Op grond van de hierboven uiteengezette overwegingen en van de door de geachte afgevaardigden verschafte inlichtingen zal de Commissie niet nalaten zich tot de Nederlandse autoriteiten te wenden om zich op de hoogte te stellen van de draagwijdte van de wet (koppelingswet) en de desbetreffende circulaire.
(1) Zie arest van 8 april 1976, zaak C-48/75, (Royer), Jur. blz. 497.