Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2878/98 van Paul RÜBIG aan de Commissie. Belemmeringen van het grensoverschrijdend verkeer van diensten

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2878/98 van Paul RÜBIG aan de Commissie. Belemmeringen van het grensoverschrijdend verkeer van diensten

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2878/98

van Paul Rübig (PPE) aan de Commissie

(28 september 1998)

Betreft: Belemmeringen van het grensoverschrijdend verkeer van diensten

Ondanks het feit dat de vrije dienstverlening al vanaf het begin van de Europese integratie één van de hoekstenen van de interne markt vormt, is deze nog steeds voor verbetering vatbaar, vooral met het oog op ondernemers in het grensgebied.

Met name zijn de nationale tarieven, die moeten worden betaald voor opdrachten in andere lidstaten vaak verschillend. Ook indirecte maatregelen kunnen belemmerend werken, zoals lange wachttijden voor het verkrijgen van toestemming om in het buitenland diensten te verrichten, die in sommige gevallen oplopen tot een half jaar. Tot slot belemmeren ook bureaucratische hindernissen, zoals de krachtens nationale wetten inzake de terbeschikkingstelling van werknemers voorgeschreven meldplichten, het verkeer van diensten tussen de lidstaten.

Kan de Commissie mededelen of zij dit als een inbreuk op de in artikel 59 e.v. EG-Verdrag verankerde vrijheid van dienstverlening beschouwd en zo ja, welke maatregelen zij daartegen denkt te nemen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(16 november 1998)

Het vrij verrichten van diensten houdt in dat iedere in een lidstaat gevestigde ondernemer het recht heeft tijdelijk diensten in een andere lidstaat te verrichten, zonder dat hij zich daar ook moet vestigen. Artikel 59 van het EG-Verdrag verbiedt iedere beperking op dit punt. De Commissie vestigt in het bijzonder de aandacht op haar interpretatieve mededeling(1) uit 1993 over dit onderwerp, die tot doel heeft de communautaire regels doorzichtiger te maken en daarom een belangrijk instrument voor de ondernemers en nationale overheden is.

Het verbod op beperkingen is geen absoluut verbod, maar verplicht de lidstaten ertoe maatregelen die het vrij verrichten van diensten belemmeren te rechtvaardigen.

Discriminerende beperkingen zijn slechts toegestaan om redenen die expliciet in het EG-Verdrag zijn genoemd: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid (artikel 56 juncto artikel 66). Niet-discriminerende beperkingen zijn slechts gerechtvaardigd indien bij de betreffende beroepsactiviteiten dwingende redenen van algemeen belang een beperking van het vrij verrichten van diensten rechtvaardigen, de regels van de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd dit belang nog niet garanderen en hetzelfde resultaat niet ook met minder strikte regels kan worden bereikt.

Nu wat de gestelde vragen betreft. De verplichting aan de autoriteiten van een lidstaat een retributie te betalen, houdt een belemmering in. Wanneer deze verplichting geldt voor iedere verlener van diensten, ongeacht de lidstaat waar hij gevestigd is, moet de lidstaat deze eis rechtvaardigen op grond van een dwingende reden van algemeen belang die nog niet door de regels van de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd, wordt gewaarborgd (zie de jurisprudentie in de zaken Seco/Evi(2) en Guiot/Climatec(3)). Ook de verplichting dat vóór het verrichten van de dienst toestemming moet zijn verkregen, is slechts gerechtvaardigd indien het betreffende algemeen belang nog niet door de regels van de lidstaat van vestiging van de ondernemer wordt gewaarborgd. In de meeste gevallen is de eis van toestemming vooraf niet verenigbaar met artikel 59 (zie de zaken Säger/Dennemeyer(4) en Vander Elst(5)). Een meldplicht vooraf vormt doorgaans geen ongerechtvaardigde belemmering, voor zover deze inhoudt dat de dienstverlener informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat hij de regels in zijn lidstaat van vestiging respecteert. Niettemin is het niet uitgesloten dat deze eis niet in verhouding staat tot het nagestreefde doel.

(1) PB C 334 van 9.12.1993.

(2) 62 et 63/81, arrest van 3.2.1982, Jurispr. 1982, blz. 223.

(3) C-272/94, arrest van 28.3.1996, Jurispr. 1996 I, blz. 1905.

(4) C-76/90, arrest van 25.7.1991, Jurispr. 1991 I, blz. 4221.

(5) C-43/93, arrest van 9.8.1994, Jurispr. 1994 I, blz. 3803.