Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3371/98 van James NICHOLSON aan dee Raad. Vervolging van Baha'is in Iran

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3371/98 van James NICHOLSON aan dee Raad. Vervolging van Baha'is in Iran

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3371/98

van James Nicholson (I-EDN) aan de Raad

(16 november 1998)

Betreft: Vervolging van Baha'is in Iran

Vertegenwoordigers van het Baha'i-geloof in Europa beweren dat de Baha'is in Iran gedurende vele tientallen jaren voortdurend zijn vervolgd en dat wellicht meer dan 20.000 personen als gevolg daarvan de dood hebben gevonden. Zij wijzen erop dat de Baha'is in Iran geen burgerlijke, godsdienstige of mensenrechten hebben en spreken momenteel hun verontrusting uit over de dood van de heer Ruhollah Rowhani, die naar hun zeggen op 21 juli 1998 terecht werd gesteld zonder dat er vooraf een proces tegen hem was gevoerd. Ook werd uiting gegeven aan de zorg over de beweerde terdoodveroordeling van twee Baha'is en de veroordeling tot tien jaar gevangenisstraf van een andere aanhanger van dit geloof.

Welk standpunt neemt de Raad in tegen de beweringen over een voortdurende vervolging van Baha'is in Iran?

Gecombineerd Antwoord

op de schritftelijke vragen E-2792/98 en E-3371/98

(30 november 1998)

De Raad, die de situatie van de Bahaigemeenschap in Iran herhaaldelijk bij de Iraanse autoriteiten ter sprake heeft gebracht, heeft deze in kennisgesteld van zijn bezorgdheid naar aanleiding van de terechtstelling van Ruhu'Ilah Rawhani op 21 juli 1998 en het doodvonnis tegen drie van zijn geloofsgenoten in Mashad.

Toen de Raad daarna het bericht ontving dat de doodvonnissen tegen Sirus Dhabihi-Muqaddam en Hidayat-Kashifi Najafabadi bevestigd waren, heeft hij via de missiehoofden van de EU in Teheran Iran opgeroepen er onmiddellijk voor te zorgen dat de executies geen doorgang zouden vinden. Ook heeft hij opnieuw zijn bezorgdheid geuit in verband met vier andere leden van de Bahaigemeenschap die ook ter dood veroordeeld zijn, te weten Mithaqi, Kayvan Khalajabadi, Musa Talibi en Dhabihu'llah Mahrami.

Bij deze gelegenheden heeft de Raad andermaal het standpunt van de EU ten aanzien van de doodstraf in het algemeen onder de aandacht van de Iraanse Regering gebracht en deze opgeroepen het leven van de leden van de Bahaigemeenschap te beschermen en de rechten van godsdienstige minderheden te respecteren. Hij herinnerde daarbij aan Resolutie 1998/80 van de VN-mensenrechtencommissie, waarin bezorgdheid wordt geuit over de voortdurende ernstige schendingen van de mensenrechten van de Bahaigemeenschap en waarin Iran wordt opgeroepen geen doodvonnissen uit te spreken op grond van religieuze overtuiging of afvalligheid. Voorts heeft de Raad onderstreept dat het belangrijk is dat de Iraanse regering de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten, de heer Maurice Copithorne, toestaat Iran te bezoeken met het oog op een constructieve samenwerking op het gebied van de mensenrechten.

Mevrouw Mary Robinson, Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten, heeft tegen de terechtstelling van de heer Rawhani geprotesteerd en Teheran opgeroepen drie andere Bahai's niet terecht te stellen.