Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3825/98 van Gérard CAUDRON Commissieloon op betalingen in euro

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3825/98 van Gérard CAUDRON Commissieloon op betalingen in euro

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3825/98

van Gérard Caudron (PSE) aan de Commissie

(22 december 1998)

Betreft: Commissieloon op betalingen in euro

De invoering van de euro is voor de Europese Unie een historisch resultaat.

Het merendeel van de burgers blijkt de gemeenschappelijke munt gunstig gezind, zowel wegens de economische rol die zij moet spelen, als wegens de commerciële functie ervan in het dagelijkse leven.

Sommige kredietinstellingen schijnen echter voor iedere aankoop in euro een commissie te willen vragen, wanneer deze plaatsvindt buiten de lidstaat waar zij zijn gevestigd en wel onafhanelijk van de gekozen betalingswijze, hetzij per chèque of per kredietkaart.

Indien dergelijke praktijken ingang vinden, zullen zij zeker twijfel wekken over het nut van de euro. Een van de sterke argumenten voor de invoer ervan is nl. het feit dat de gemeenschappelijke munt een einde maakt aan alle onzekerheden in verband met de wisselkoerstarieven bij het kopen van goederen buiten het land van oorsprong.

Overweegt de Commissie maatregelen te treffen tegen dergelijke initiatieven die zelfs de zin van de euro op losse schroeven stellen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(25 maart 1999)

De Commissie is het volledig met het geachte parlementslid eens dat één van de voornaamste argumenten voor de invoering van de ene munt de afschaffing van de wisselkoersen was. Dit is bereikt door de onherroepelijke vaststelling van de omrekeningskoersen tussen de deelnemende valuta's met ingang van 1 januari 1999.

Het geachte parlementslid weet ongetwijfeld dat de Commissie in april 1998 haar Aanbeveling 98/286/EG(1) betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro heeft bekendgemaakt. De Commissie heeft ook een eerste evaluatie gepubliceerd op 8 december 1998(2), die erop wijst dat de banken in de gehele eurozone van plan waren de aanbeveling ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat de banken geen kosten zullen aanrekenen voor het omzetten van bankrekeningen van de nationale munteenheid van de deelnemende lidstaat in kwestie in de euro-eenheid (bijvoorbeeld van Franse franken in euro's in Frankrijk) of voor het omrekenen van betalingen van de nationale munteenheid in euro's en omgekeerd. Voorts staat in de aanbeveling dat de banken voor diensten in de euro-eenheid geen andere kosten mogen aanrekenen dan voor anderszins identieke diensten in de nationale munteenheid. Dit draagt in zeer belangrijke mate bij tot het vertrouwen van het publiek bij de omschakeling op de euro.

De aanbeveling of de invoering van de euro vereist niet dat de banken geen kosten meer aanrekenen voor de door hen verstrekte diensten. De verwerking van grensoverschrijdende betalingen, of deze nu worden verricht door middel van een cheque, een betaalkaart of een overmaking, is een dienst waarvoor banken kosten mogen aanrekenen. De aanbeveling schrijft echter wel voor dat moet worden gezorgd voor volledige transparantie voor alle omrekeningen en omwisselingen door duidelijk te vermelden dat de vaste omrekeningskoersen worden toegepast en daarnaast alle in rekening gebrachte kosten van ongeacht welke aard te specificeren.

Vóór de invoering van de euro konden de banken de kosten voor diensten zoals de omwisseling van bankbiljetten althans gedeeltelijk wegmoffelen in de (variabele) wisselkoers die werd toegepast. Met andere woorden, de banken konden hun cliënten het verschil tussen hun aankoopkoers en hun verkoopkoers voor een munt aanrekenen. Dit was een niet-transparante methode om kosten aan te rekenen, en de Commissie heeft er sedert lang bij de banken op aangedrongen met de toepassing van deze methode te stoppen.

Door de invoering van de euro kunnen de banken hun kosten niet langer als een koersverschil berekenen voor transacties in de munteenheden van deelnemende lidstaten. Dit komt door de fundamentele vereiste dat de vaste omrekeningskoersen moeten worden toegepast voor alle omrekeningen en omwisselingen tussen deelnemende nationale munteenheden. De banken moeten derhalve uiterlijk met ingang van 1 januari 1999 hun methode voor de aanrekening van kosten wijzigen.

Op 12 februari 1999 schreef de Commissie de belangrijkste Europese verenigingen van banken aan om hen te verzoeken om informatie ter vergelijking van het niveau van de kosten vóór en na de invoering van de euro.

Op 5 februari 1999 maakte de Commissie een perscommuniqué bekend waarin de banken werden verzocht de transparantie verder te verhogen door de openbaarmaking van informatie over wijzigingen in het totale kostenniveau (vóór en na de invoering van de euro) voor de omwisseling van bankbiljetten uit de eurozone en grensoverschrijdende cheques, overmakingen en door middel van een betaalkaart verrichte betalingen. De banken in de eurozone werden verzocht vóór 31 maart 1999 via hun Europese verenigingen aan de Commissie verslag uit te brengen van de stand van zaken. De Commissie is ook onlangs begonnen met een onderzoek naar mogelijke inbreuken op het mededingingsbeleid door banken. De Commissie zal het Parlement op de hoogte houden van de resultaten van deze verslagen en dit onderzoek. De Commissie verwacht echter dat het algemene niveau van deze kosten zal dalen, aangezien de banken niet langer de kosten in verband met het wisselkoersrisico zullen dragen en de transparantie de concurrentie tussen de financiële instellingen zal bevorderen. De Commissie deelt de bezorgdheid van het Parlement over het feit dat de eerste aanwijzingen en analyses met betrekking tot sommige banken in sommige lidstaten op het tegendeel lijken te wijzen.

De Commissie geeft toe dat er nog steeds grote verschillen bestaan in het niveau van de kosten van overmakingen tussen grensoverschrijdende transacties en binnenlandse transacties. De Commissie is van mening dat de overgangsperiode, tot de datum van de invoering van eurobankbiljetten en euromuntstukken, gelegenheid biedt de voorwaarden te scheppen om de kosten van grensoverschrijdende overmakingen aan te pakken. Dit betekent dat de zwakke punten in de infrastructuur voor grensoverschrijdende betalingen effectief moeten worden verholpen en dat de overige structurele belemmeringen voor grensoverschrijdende concurrentie moeten worden opgeheven. Hiertoe moeten met name de financiële instellingen oog hebben voor het politieke belang en de commerciële kansen in verband waarmee hogere investeringen in grensoverschrijdende koppelingen tussen binnenlandse systemen voor kleine betalingen vereist zijn. Naast de uitoefening van morele druk moeten de overheden op nationaal en communautair niveau ook de administratieve verplichtingen aanpakken om de lasten voor de banken bij de verwerking van deze transacties te verlichten. De Commissie heeft het vaste voornemen al deze ontwikkelingen te bevorderen en is van plan in het voorjaar van 1999 een mededeling over het beleid met betrekking tot de betaalsystemen in de Economische en Monetaire Unie bekend te maken. Hierin zal een gedetailleerde regeling uiteengezet worden om het doel van één enkele ruimte voor betalingen te bereiken.

De tenuitvoerlegging door de lidstaten tegen 14 augustus 1999 van Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen(3) zal de situatie gedeeltelijk verbeteren doordat wordt voorzien in transparantie van de kosten, een verbod om dubbele kosten aan te rekenen en een garantie dat men zijn geld terugkrijgt indien de overmaking niet binnen een bepaalde periode tot een goed einde wordt gebracht. Op 8 februari 1997 drong de Commissie er bij de lidstaten op aan om, zoals beloofd, de richtlijn tijdig ten uitvoer te leggen, aangezien uitstel naar de mening van de Commissie onaanvaardbaar zou zijn.

Het perscommuniqué van de Commissie IP/99/90 van 5 februari 1999 bevat nadere bijzonderheden over deze vraagstukken.

(1) PB L 130 van 1.5.1998.

(2) Beschikbaar op het Internet op http://europa.eu.int/comm/dg15.

(3) PB L 43 van 14.2.1997.