Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 831/99 van Graham WATSON Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 831/99 van Graham WATSON Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 831/99 van Graham WATSON Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn

Publicatieblad Nr. C 370 van 21/12/1999 blz. 0119


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0831/99

van Graham Watson (ELDR) aan de Commissie

(7 april 1999)

Betreft: Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn

Op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn de Somerset Levels en Moors beschermde gebieden. Het gaat hier om de grootste waterrijke gebieden van Engeland. In dit gebied wordt vooral melkvee gehouden, hetgeen leidt tot een bovenmatige afwatering van deze waterrijke gebieden om voor droog grasland te zorgen, een intensief gebruik van nitraathoudende meststoffen, opslag van nitraatrijk kuilvoer en andere schadelijke praktijken.

In hoeverre voeren het Directoraat milieu en het Directoraat landbouw overleg om erop toe te zien dat traditionele landbouwmethoden zo min mogelijk inbreuk plegen op de milieu-eisen en om landbouwers bij wie het milieu voor gaat, aan te moedigen en te compenseren?

Welk advies en welke bijstand geven deze twee directoraten aan de lidstaten om erop toe te zien dat zij de twee genoemde richtlijnen in acht nemen?

Kan de Commissie tevens mededelen welke stappen zij heeft ondernomen of zal ondernemen omdat het ernaar uit ziet dat het VK zich met betrekking tot de Somerset Levels en Moors niet aan de richtlijnen houdt?

Het VK heeft naar het schijnt aan zijn plicht voldaan om een strikte bescherming in te voeren voor diersoorten die krachtens bijlage IV (a) van de Habitatrichtlijn beschermd zijn, via de uitvaardiging van de regeling van 1994 (behoud natuurlijke habitats). Op grond hiervan wordt het als een strafbaar feit beschouwd de soorten die voorkomen op de in bijlage IV (a) gepubliceerde lijst te storen. Welke gegevens heeft de Commissie opgevraagd en/of ontvangen met betrekking tot de maatregelen die de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk hebben getroffen om deze regeling uit te voeren?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie

(5 mei 1999)

Een gebied genaamd "Somerset levels and moors", met een oppervlakte van 6 388 hectare, is door het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 4 van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(1) aangewezen als speciale beschermingszone. Dit gebied is evenwel niet door het Verenigd Koninkrijk voorgesteld in het kader van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(2). Hoewel het in dit geval om een uitgestrekt gebied gaat zijn er in Engeland verschillende grotere waterrijke gebieden (wetlands) die als speciale beschermingszone zijn aangewezen (bijvoorbeeld de Wash met een oppervlakte van 62 212 ha).

Het ligt op de weg van de lidstaat om de meest passende maatregelen te nemen teneinde de instandhouding van die vogelsoorten te verzekeren waarvoor de Somerset levels and moors tot speciale beschermingszone zijn uitgeroepen. Hiertoe kunnen milieumaatregelen in de landbouw behoren zoals die welke genomen zijn in het kader van Verordening (EEG) 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer(3).

Een gedeelte van de Somerset levels and moors werd immers door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aangewezen in het kader van de verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw (Verordening (EEG) 2078/92) als het uit milieuoogpunt kwetsbaar gebied (ESA) van de Somerset levels and moors. Boeren die ervoor kiezen een reeks diensten ten behoeve van het milieu te verrichten, zoals het handhaven van een bij het milieu passend waterniveau en het beheren van ecologisch waardevol grasland, worden gesubsidieerd. In het laatste geval houdt dit onder meer in dat het gebruik van kunstmest aan banden wordt gelegd of geheel wordt afgeschaft.

Met een hele reeks communautaire beleidslijnen streeft men ernaar om de belangentegenstelling tussen de landbouw en het milieu zoveel mogelijk af te zwakken. Het belangrijkst daarbij zijn de eerder genoemde verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw en de verplichte milieuwetgeving (zoals de wetgeving inzake pesticiden en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen(4)). Bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van Agenda 2000 worden nieuwe eisen inzake milieubescherming ingevoerd waardoor de lidstaten in staat zullen worden gesteld om rechtstreekse betalingen te verrichten aan boeren die bepaalde minimumnormen op het gebied van de milieubescherming in acht nemen.

Door de Directoraten-generaal voor Milieuzaken en Landbouw wordt in dit verband nauw samengewerkt. Het laatstgenoemde Directoraat-generaal pleegt bijvoorbeeld speciaal overleg met het Directoraat-generaal voor Milieuzaken over alle programma's die in het kader van de verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw zijn vastgesteld en toestemming van het laatste Directoraat-generaal is vereist voordat een bepaald programma kan worden goedgekeurd. In een recente mededeling van de Commissie met als titel "Wegen die naar een duurzame landbouw leiden"(5) wordt de huidige integratie van de milieuzorg in het landbouwbeleid beschreven.

De Commissie is zich er niet van bewust dat het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de Somerset levels and moors zijn verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 79/409/EEG niet nakomt. Indien het geachte parlementslid hiervan bewijzen kan leveren, zal de Commissie deze zaak verder onderzoeken.

De lidstaten dienen binnen zes jaar na de inwerkingtreding (dus in dit geval rond juni 2000) verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de maatregelen die zij uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad genomen hebben. Ten aanzien van de bescherming van de soorten die in Bijlage IV(a) bij die richtlijn zijn opgenomen dienen de lidstaten overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in artikel 16 van die richtlijn de Commissie om de twee jaar een verslag toe te zenden over de afwijkingen van dit systeem van strikte bescherming.

(1) PB L 103 van 25.4.1979.

(2) PB L 206 van 22.7.1992.

(3) PB L 215 van 30.7.1992.

(4) PB L 375 van 31.12.1991.

(5) COM(99) 22 def.