Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2280/99 van Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Financiële toezeggingen voor Kosovo.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2280/99 van Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Financiële toezeggingen voor Kosovo.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2280/99 van Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Financiële toezeggingen voor Kosovo.

Publicatieblad Nr. 374 E van 28/12/2000 blz. 0002 - 0003


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2280/99

van Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie

(24 november 1999)

Betreft: Financiële toezeggingen voor Kosovo

Op dinsdag 9 november 1999 heeft mevrouw Schreyer in een openbare vergadering van de Begrotingscommissie gezegd ter adstructie van de Commissievoorstellen _ 500 miljoen voor Kosovo ter beschikking te stellen dat een aantal vertegenwoordigers van de Unie op verschillende conferenties beloofd heeft ongeveer de helft van de voor Kosovo noodzakelijke gelden op tafel te leggen.Kan de Commissie de volgende vragen beantwoorden:

1. Welke vertegenwoordigers hebben iets toegezegd?

2. Bij welke gelegenheden is dit gebeurd?

3. Welke bedragen zijn toegezegd?

4. Waren de vertegenwoordigers gerechtigd zulke toezeggingen te doen?

5. Is bij die toezeggingen een voorbehoud gemaakt dat parlementaire goedkeuring voor de bedragen moest worden verkregen?

Antwoord van de heer Patten namens de Commissie

(13 maart 2000)

De Europese Raad van Keulen (juni 1999) heeft de verbintenis van de Europese Unie dat zij een leidende rol op zich zal nemen bij de inzet voor herstel in Kosovo bevestigd en er bij de andere donors op aangedrongen genereus deel te nemen aan de inspanningen voor de wederopbouw. De Unie heeft door deze verklaring te kennen gegeven dat zij belang hecht aan het verlenen van bijstand voor het herstel van Kosovo en dat de Unie het op zich neemt de provincie in dit proces te ondersteunen.

In haar voorstel voor de oprichting van het Bureau(1), ingediend in de context van een voorstel tot wijziging van de Obnova-Verordening (Verordening (EG) nr. 851/98 van de Raad van 20 april 1998 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1628/96 betreffende de steun aan Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federatieve Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië(2)), heeft de Commissie voor het eerst haar ramingen van de behoeften voor de wederopbouw van Kosovo opgenomen. Voor de eerste fase van de wederopbouw worden de behoeften geraamd op 500 à 700 miljoen per jaar voor de eerste drie jaren (2000-2002). De totale tegen uiterst gunstige voorwaarden toegezegde financiële bijstand van 2.300 miljoen USD zou naar schatting moeten volstaan voor een wederopbouw- en herstelprogramma met een looptijd van 4 tot 5 jaar.

Op basis van een door de Wereldbank en de Commissie gezamenlijk opgesteld uitvoerig beoordelingsrapport met als titel Towards stability and prosperity: a programme for reconstruction and recovery in Kosovo(Naar stabiliteit en voorspoed: een wederopbouw- en herstelprogramma voor Kosovo) wordt de behoefte aan externe financiering geraamd op 1.100 miljoen USD voor 2000 en worden huisvesting, energie en de ontwikkeling van de particuliere sector als prioriteiten aangewezen. De Commissie heeft zich bereid verklaard dit programma te ondersteunen. Tijdens de tweede donorconferentie van november 1999 werd voor de communautaire bijstand een indicatief bedrag van 500 miljoen beloofd, waarbij eveneens de eerste lezing van het ontwerp van de begroting voor 2000 in aanmerking werd genomen.

Het voor 2000 ten behoeve van Kosovo op de begroting opgevoerde bedrag is bestemd voor zeer dringende reconstructiewerkzaamheden. Het uiteindelijke door de begrotingsautoriteiten voor 2000 overeengekomen totale bedrag is 360 miljoen. Daarvan werd 270 miljoen ingeschreven op begrotingslijn B7-546 voor de wederopbouw van Kosovo (met inbegrip van 30 miljoen afkomstig van een overdracht van 1999 en 50 miljoen op begrotingslijn B7-210 voor humanitaire noodhulp (met inbegrip van 30 miljoen als reserve vastgelegd in 1999 maar toe te wijzen in 2000), en gaat 40 miljoen naar herschikking.

(1) COM(1999) 312 def.

(2) PB L 122 van 24.4.1998.