SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2688/99 van Wolfgang Kreissl-Dörfler (Verts/ALE) aan de Commissie. Verenigbaarheid met de WTO van de preferentie-overeenkomsten tussen de EU en de ACS-landen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2688/99 van Wolfgang Kreissl-Dörfler (Verts/ALE) aan de Commissie. Verenigbaarheid met de WTO van de preferentie-overeenkomsten tussen de EU en de ACS-landen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2688/99 van Wolfgang Kreissl-Dörfler (Verts/ALE) aan de Commissie. Verenigbaarheid met de WTO van de preferentie-overeenkomsten tussen de EU en de ACS-landen.
Publicatieblad Nr. 303 E van 24/10/2000 blz. 0090 - 0091
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2688/99
van Wolfgang Kreissl-Dörfler (Verts/ALE) aan de Commissie
(11 januari 2000)
Betreft: Verenigbaarheid met de WTO van de preferentie-overeenkomsten tussen de EU en de ACS-landen
De nieuwe plaatsvervangend directeur-generaal van de WTO, Miguel Rodriguez Mendoza, heeft volgens een bericht van Agence Europe van 1.12.1999 het argument van de Commissie tegengesproken dat een Lomé-waiver alleen kans heeft als de ACS-landen akkoord gaan met de door de EU voorgestelde regionale preferentiële overeenkomsten.
Van Rodriguez Mendoza werd de volgende verklaring geciteerd: de WTO gaat zeker wel akkoord met de handelspreferenties die de industrielanden aan de ontwikkelingslanden verlenen en hij sprak nadrukkelijk tegen dat er bij de WTO ook maar één enkele regel zou zijn die de omzetting van deze overeenkomsten in vrijhandelsovereenkomsten zou voorschrijven.
Kan de Commissie haar standpunt tegenover deze uitspraken van de plaatsvervangend directeur-generaal van de WTO duidelijk maken en tevens de volgende vragen beantwoorden:
1. Is zij van plan haar onderhandelingspositie voor een opvolgingsovereenkomst van Lomé dienovereenkomstig te wijzigen en niet meer aan te dringen op de instelling van regionale vrijhandelsovereenkomsten?
2. Heeft zij, gezien het feit dat de Overeenkomst van Lomé op 28 februari 2000 afloopt, al een verzoek om verlenging van de uitzonderingsregeling bij de WTO ingediend en zo niet, waarom niet?
3. Is er, en zo ja in hoeverre, in de afgelopen jaren een dialoog geweest met de ter zake bevoegde WTO-instanties over de post-Lomé-onderhandelingen?
Antwoord van de heer Nielson namens de Commissie
(3 februari 2000)
De verklaring die aan de plaatsvervangend Directeur-Generaal van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) wordt toegeschreven is misleidend.
Er is bij de WTO inderdaad geen enkele regel die de omzetting van preferentiële overeenkomsten in vrijhandelsovereenkomsten zou voorschrijven. Wat dit aangaat is de verklaring juist en heeft de Commissie nooit het tegenovergestelde beweerd.
Het spreekt verder vanzelf dat de WTO-regels de geïndustrialiseerde landen toestaan om handelspreferenties aan ontwikkelingslanden toe te kennen. Ook in dit opzicht is de verklaring correct, maar er moet aan toegevoegd worden dat dit alleen maar kan als deze handelspreferenties geen discriminiatie teweegbrengen tussen ontwikkelingslanden met een zelfde niveau van sociale en economische ontwikkeling. De niet-wederzijdse handelspreferenties die thans aan de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Zuidzee (ACS) worden verleend, bevatten, althans alleen op basis van geografische criteria, een discriminatie en zijn niet verenigbaar met de bepalingen van de WTO. Zij kunnen alleen worden gehandhaafd indien er een vrijstelling wordt verleend.
In verband hiermee is er in de ministeriële bijeenkomst tussen de Gemeenschap en de ACS-landen van maart 1999 in Dakar overeengekomen dat de huidige niet-wederzijdse handelspreferenties niet voor onbepaalde duur kunnen worden gehandhaafd. Om door te gaan met de toepassing van dergelijke preferenties zal er daarom om vrijstelling worden gevraagd. Aan het eind van die periode zullen er nieuwe handelsovereenkomsten ingevoerd worden die volledig in overeenstemming met de bepalingen van de WTO moeten zijn. Tijdens de ministeriële vergadering tussen de Gemeenschap en de ACS- landen in december 1999 werd bovendien besloten een formeel verzoek tot vrijstelling voor te bereiden, dat in de komende weken aan de WTO zal worden voorgelegd, zodra het voorstel voor de handelsregeling die in de overgangsperiode moet worden toegepast, is afgerond.
De Commissie heeft altijd verklaard dat een duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting om na een overgangsperiode een nieuwe handelsovereenkomst conform de WTO-bepalingen in te voeren aanzienlijk de kansen zou vergroten om een nieuwe vrijstelling te verkrijgen. Deze opvatting werd bevestigd in de talloze contacten die de Commissie tijdens de onderhandelingen met het secretariaat van de WTO heeft gehad. De aan de plaatsvervangend Directeur-Generaal van de WTO toegeschreven verklaring is niet in tegenspraak met dit standpunt.