Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 289/99 van Paul RÜBIG Bescherming voor de Europese granietindustrie

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 289/99 van Paul RÜBIG Bescherming voor de Europese granietindustrie

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0289/99

van Paul Rübig (PPE) aan de Commissie

(10 februari 1999)

Betreft: Bescherming voor de Europese granietindustrie

In de afgelopen jaren zijn de kleinere granietbedrijven in Europa geconfronteerd met aanzienlijke veranderingen. De ontstane concurrentie op de interne markt en door derde landen heeft geleid tot gemiddelde prijsdalingen van 30 tot 40 % waardoor deze sector sterk onder druk is komen te staan.

Door de jongste ontwikkelingen wordt deze bedrijfstak met nieuwe uitdagingen geconfronteerd waardoor een resoluut optreden van de Commissie en de lidstaten vereist is. Grote hoeveelheden graniet voor wegen- en bruggenbouw en voor hoge bouwwerken komen uit China, voor grafzerken uit India. De prijzen van deze invoer zijn als gevolg van de verschillende loonkosten veel lager dan voor Europese producten. Bovendien beschermen deze derde landen zich ten dele door exportheffingen tegen de export van grondstoffen voor verdere verwerking.

Wat heeft de Commissie tot dusver ondernomen om iets aan deze tendens te doen? Hoe denkt zij thans, bijvoorbeeld door antidumpingmaatregelen, op de nieuwe situatie te reageren?

Antwoord van de heer Bangemann namens de Commissie

(29 maart 1999)

De Commissie volgt de internationale ontwikkelingen op de markt voor graniet nauwlettend.

India en China zijn inderdaad twee landen die bekend staan om hun export op grote schaal van zowel bewerkt als onbewerkt graniet naar de Gemeenschap. In 1997 namen de twee landen 63 % van de import van onbewerkt graniet en 21,5 % van de import van bewerkt graniet naar volume uit derde landen voor hun rekening. Vergeleken met de import van bewerkt graniet uit deze twee landen in 1995 betekent dat een toename van 85 %. Andere landen zoals Brazilië en Zuid-Afrika zijn eveneens belangrijke exporteurs van bewerkt graniet. De totale import van graniet afkomstig uit derde landen vertegenwoordigde in 1997 42 % van het zichtbaar verbruik van de Gemeenschap (44 % in 1993). De druk op de prijzen van graniet waarnaar het geachte parlementslid verwijst, lijkt echter op basis van een eerste analyse van statistische gegevens afkomstig van de database Comext betreffende de intracommunautaire handel niet te worden bevestigd. Voor het in de Gemeenschap verhandelde bewerkte graniet geven de gegevens uit Comext voor 1997 een gemiddelde eenheidsprijs van 700 per ton aan bij 723 per ton in 1995, wat neerkomt op een prijsvermindering van ongeveer 3 %.

De Gemeenschap is een belangrijk exporteur van bewerkt en onbewerkt graniet naar derde landen. 1,1 miljoen ton werd in 1997 geëxporteerd (hetgeen 20 % van de communautaire productie vertegenwoordigt), wat vergeleken met het jaar 1995 een toename van 14 % betekende. Van deze hoeveelheid werd 54000 ton naar China en India geëxporteerd (een toename van 600 % bij 1995). De export naar deze twee landen is onderworpen aan hoge douanetarieven, met name voor bewerkte granietproducten. China en India hanteerden in 1998 voor deze producten een basistarief van respectievelijk 25 % en 40 %.

De Commissie beschikt over verschillende mogelijkheden om een beperking van deze tarifaire belemmeringen te bereiken. In het kader van de onderhandelingen betreffende de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) hebben de vermindering van de hoogste tarieven en de opheffing van exportbelastingen de prioriteit van de Commissie. Ten aanzien van India, dat sinds 1 januari 1995 lid van de WTO is, zal gepoogd worden optimaal gebruik te maken van de volgende ronde van multilaterale onderhandelingen.

De Commissie leidt in het algemeen geen antidumpingprocedure op eigen initiatief in. Een onderzoek dat gericht is op de vaststelling van het bestaan, de mate en het effect van welke vorm van dumping dan ook zal pas dan door de Commissie ingesteld worden nadat een schriftelijke klacht ingediend is door een natuurlijke persoon, rechtspersoon of iedere vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die handelt uit naam van het communautaire bedrijfsleven. Een dergelijke klacht dient vergezeld te gaan van bewijzen omtrent het bestaan van dumping, een door het communautaire bedrijfsleven opgelopen schade en een samenhang tussen de import waarvan aangenomen wordt dat zij het slachtoffer van dumpingpraktijken is en de daardoor ontstane schade. De klacht kan bij de Commissie worden ingediend of bij een lidstaat die de klacht aan de Commissie doorgeeft. De Commissie onderzoekt vervolgens of de inhoud van de klacht voldoende reden is om een antidumpingprocedure te starten.

De rechtsgrondslag wordt gevormd door enerzijds Verordening (EG) 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen de invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (basisverordening) en anderzijds door de Verordeningen (EG) 2331/96 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging van Verordening (EG) 384/96 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1) en nr. 905/98 van de Raad van 27 april 1998 tot wijziging van Verordening (EG) 384/96 betreffende beschermende maatregelen tegen de invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(2).

(1) PB L 317 van 6.12.1996.

(2) PB L 128 van 30.4.1998.