Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1831/99 van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie. Verdeling van de kredieten voor de ontwikkeling van de landbouw in de periode 2000-2006.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1831/99 van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie. Verdeling van de kredieten voor de ontwikkeling van de landbouw in de periode 2000-2006.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1831/99

van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie

(13 oktober 1999)

Betreft: Verdeling van de kredieten voor de ontwikkeling van de landbouw in de periode 2000-2006

De Europese Commissie heeft in een besluit het kredietbedrag vastgelegd dat elke lidstaat zal ontvangen voor de nieuwe generatie programma's voor de ontwikkeling van de landbouw in de periode 2000-2006, waarbij ze als criterium het gemiddelde van de goedgekeurde kredieten van de afgelopen drie jaar per lidstaat hanteert. Door deze verdeelwijze zal Griekenland slechts drie procent van de totale kredieten voor landbouwontwikkeling ontvangen, ondanks het feit dat de Griekse landbouw zich in een benadeelde positie bevindt omdat er veel mensen in deze sector werken, de landbouwbedrijven klein zijn en een familiaal karakter hebben en het landbouwinkomen bijzonder laag ligt.

Volgens de Griekse regering ligt de schuld voor de verminderde toewijzing van kredieten de afgelopen drie jaar bij de bureaucratie in Brussel, die niet toeliet dat ingediende Griekse programma's werden goedgekeurd, met het gevolg dat het uiteindelijke kredietpercentage voor Griekenland is gedaald.

Kan de Commissie antwoorden op de volgende vragen:

1. Is ze van plan de verdeling van de kredieten opnieuw te onderzoeken opdat hierbij rekening wordt gehouden met de realiteit en de behoeften van de landbouwsector in iedere lidstaat?

2. Wie is verantwoordelijk voor de afkeuring van ingediende Griekse programma's en welke maatregelen denkt ze te nemen om ervoor te zorgen dat er geen vertragingen optreden, die afgezien van alle andere ongemakken, eveneens de toekomstige toewijzing van kredieten beïnvloeden?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie

(22 november 1999)

De Commissie wijst erop dat van de 22 maatregelen voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen(1), er in Griekenland slechts vier (de drie bestaande begeleidende maatregelen en de steunmaatregelen voor probleemgebieden) betrekking hebben op de financiële toewijzingen uit de afdeling Garantie van het EOGFL. Griekenland, dat voor zijn gehele grondgebied, tot de voor doelstelling 1 in aanmerking komende gebieden behoort, zal namelijk in de periode 2000-2006 belangrijke aanvullende financiële steun ontvangen uit de afdeling Oriëntatie van het EOGFL, binnen het totaalbedrag van 20,96 miljoen euro van de Structuurfondsen dat aan Griekenland is toegewezen. Hierdoor zal deze lidstaat de resterende 18 maatregelen voor plattelandsontwikkeling ten uitvoer kunnen leggen. De afdeling Oriëntatie van het EOGFL is namelijk voorbehouden aan gebieden die in aanmerking komen voor doelstelling 1.

1. De Commissie wenst de aandacht van de geachte Afgevaardigde te vestigen op de soepelheid bij de toewijzing van financiële middelen. In de eerste plaats is de Commissie bereid om binnen de drie jaar het besluit inzake de financiële toewijzing per lidstaat aan te passen, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 46, lid 3, van bovengenoemde verordening en binnen de algemene grenzen van de beschikbare middelen. In de tweede plaats maken de regels voor de tenuitvoerlegging van de programma's voor plattelandsontwikkeling die door de Commissie in juli 1999 zijn vastgesteld het duidelijk dat wanneer de door de lidstaten in een bepaald jaar niet gebruikte middelen, in vergelijking met het oorspronkelijk geplande niveau, een bepaald niveau bereiken, die middelen kunnen worden gerecycleerd ten behoeve van lidstaten met bijkomende behoeften die in overeenstemming zijn met hun programmeringsdocumenten. Hierdoor zal kunnen worden voorzien in onvoorziene omstandigheden hoewel de lidstaten over de gehele periode binnen hun toewijzing moeten blijven die is vastgesteld in het van toepassing zijnde besluit van de Commissie.

2. De Commissie kent aan niemand de verantwoordelijkheid toe voor de goedkeuring van de Griekse programma's voor plattelandsontwikkeling.

Er zij echter op gewezen dat de begeleidende maatregelen in de periode 1994-1999, als gevolg van hun innoverend en vrij complex karakter, in de beginperiode met enige moeilijkheden gepaard gingen waardoor hun tenuitvoerlegging niet zo snel is verlopen als aanvankelijk was verwacht.

Het opnametempo van de kredieten uit de afdeling Oriëntatie tussen 1994 en 1999 was in Griekenland echter bijzonder hoog en succesvol. Algemeen genomen is het beleid inzake plattelandsontwikkeling in deze lidstaat tijdens bovengenoemde periode dan ook op bevredigende wijze ten uitvoer gelegd.

(1) PB L 160 van 26.6.1999.