Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2218/99 van Paulo Casaca (PSE) aan de Commissie. Abusievelijk gebruik begrip koopkrachtpariteit in wetsteksten EU.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2218/99 van Paulo Casaca (PSE) aan de Commissie. Abusievelijk gebruik begrip koopkrachtpariteit in wetsteksten EU.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2218/99

van Paulo Casaca (PSE) aan de Commissie

(29 november 1999)

Betreft: Abusievelijk gebruik begrip koopkrachtpariteit in wetsteksten EU

In juli jl. heb ik vraag E-1567/99(1) aan de Commissie gesteld, waarop ik haar schriftelijke antwoord op 29 oktober te Brussel en op 30 oktober in mijn woonplaats Ponta Delgada heb ontvangen. De Commissie bevestigt in haar schrijven dat zij de indicator koopkrachtpariteit in wetsteksten van uitermate groot belang, zoals de verordeningen (EG) nr. 1260/1999(2) en nr. 1267/1999(3), hanteert zonder dat hiervoor een rechtsgrondslag bestaat.

Ik wil benadrukken dat het mij, in tegenstelling tot wat kan worden afgeleid uit het antwoord van de Commissie, niet wenselijk lijkt een specifieke rechtsgrondslag voor de koopkrachtpariteit te scheppen. Ik ben veeleer van mening dat deze indicator zou moeten worden geïntegreerd in en ondergeschikt zou moeten worden gemaakt aan het Stelsel van economische rekeningen dat in de Europese Unie wordt toegepast (verordening (EG) nr. 2223/96(4) van de Raad).

De opmerking van de Commissie dat het gebruik van de indicator koopkrachtpariteit geen wezenlijke problemen met zich meebrengt, stemt tot verbazing gezien het feit dat de statistische autoriteiten van Portugal de door Eurostat gebruikte koopkrachtpariteit afwijzen omdat een erkende en aanvaarde juridische, wetenschappelijke en methodologische grondslag voor deze indicator ontbreekt.

Bevreemdend is tevens de opmerking dat de koopkrachtpariteit zou worden verkregen op basis van bilaterale contracten met de verschillende nationale statistische autoriteiten, aangezien duidelijk is dat de indicatoren in empirisch opzicht alleen dan ook maar enig nut hebben wanneer zij aan de hand van uniforme criteria worden uitgewerkt.

Hier komt nog bij dat in de laatste openbaar toegankelijke publicatie waarbij gebruik werd gemaakt van de indicator koopkrachtpariteit resultaten zijn verkregen die iedere ook maar enigszins attente lezer absurd moeten voorkomen.

Tegen deze achtergrond wordt de Commissie verzocht mede te delen of zij bereid is het Europees Parlement op gezette tijden gedetailleerde informatie te verstrekken over de stand van het debat over deze indicatoren, waarmee, zoals uit haar antwoord blijkt, op de vergadering van het Comité Statistisch Programma van 25 mei 1999 een begin is gemaakt.

(1) PB C 27 E van 29.1.2000, blz. 134.

(2) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(3) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73.

(4) PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.

Antwoord van de heer Solbes Mira namens de Commissie

(21 december 1999)

In communautaire wetsteksten worden de koopkrachtpariteiten (KKP's) niet onjuist gebruikt. In de twee nieuwe wetsteksten over regionale maatregelen(1) worden KKP's in plaats van marktwisselkoersen als omrekeningsfactor genoemd, wat volledig juist is en in overeenstemming met de gangbare praktijk.

Het gebruik van KKP's is gebaseerd op die teksten, maar wat ontbreekt is een rechtsgrondslag voor de productie van KKP's zelf. De Commissie vindt het raadzaam een rechtsgrondslag vast te stellen. Dit is heel iets anders.

De Commissie is er niet van op de hoogte dat het Portugese bureau voor de statistiek het gebruik van KKP's afwijst. Het Instituto Nacional de Estatística (INE) zorgt zelf voor alle Portugese statistische input voor de berekeningen, en alle lidstaten, inclusief Portugal, hebben steeds hun goedkeuring aan de jaarlijkse resultaten gehecht. Ook is er de laatste tijd geen serieuze kritiek geuit op de wetenschappelijke of methodologische grondslagen die de Commissie gebruikt. Over het thans toegepaste methodologische kader is overeenstemming bereikt tussen de Commissie en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO); dit kader is hetzelfde als dat wat wordt toegepast bij het International comparison programme, dat door de Verenigde Naties wordt gecoördineerd en door de Wereldbank wordt ondersteund.

De Commissie coördineert de werkzaamheden van de nationale bureau voor de statistiek op KKP-gebied door middel van een werkgroep van nationale deskundigen en door de vaststelling van richtsnoeren terzake. De Commissie is ervan overtuigd dat deze aanpak heeft gezorgd voor een toereikende coördinatie, ook al zijn de overeenkomsten met elk van de bureaus afzonderlijk gesloten.

De Commissie kan zich niet vinden in de betiteling van de laatste resultaten als absurd. Hier moet er nogmaals op worden gewezen dat alle resultaten door de deskundigen van de nationale bureaus voor de statistiek in de werkgroep zijn goedgekeurd voordat er de laatste hand aan werd gelegd en ze werden gepubliceerd.

De Commissie wil er bij dezen nogmaals op wijzen dat het ontbreken van een specifieke wetstekst over KKP's niet heeft geleid tot grote problemen, maar dat de naleving van gemeenschappelijk overeengekomen beginselen verder zou worden versterkt door de goedkeuring van een wetstekst terzake. De Commissie is bereid het Parlement op de hoogte te houden van de vorderingen die op het gebied van de KKP's worden gemaakt.

(1) Verordening (EG) nr. 1260/1999 van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en Verordening (EG) nr. 1267/1999 van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid.