Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2740/99 van Bart Staes (Verts/ALE) aan de Commissie. Het chemiebedrijf Elf-Atochem in Boretto in Reggio Emilia (Emilia-Romagna, Italië).

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2740/99 van Bart Staes (Verts/ALE) aan de Commissie. Het chemiebedrijf Elf-Atochem in Boretto in Reggio Emilia (Emilia-Romagna, Italië).

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2740/99

van Bart Staes (Verts/ALE) aan de Commissie

(18 januari 2000)

Betreft: Het chemiebedrijf Elf-Atochem in Boretto in Reggio Emilia (Emilia-Romagna, Italië)

In de gemeente Boretto in de regio Emilia-Romagna in Italië is een chemiebedrijf gevestigd, waarvan de multinational Elf-Atochem eigenaar is. In januari 1998 vond in deze vestiging een chemisch ongeval plaats en sindsdien loopt er een rechtszaak tegen de wettelijke vertegenwoordigers van het bedrijf. Sinds jaren protesteren de buurtbewoners en de werknemers van de omliggende bedrijven bij de plaatselijke en regionale autoriteiten tegen de hinder en stankoverlast die de chemische stoffen van dit bedrijf veroorzaken. De chemische stoffen die Elf-Atochem gebruikt en het feit dat het bedrijf aan de rand van een woongebied ligt, veroorzaken volgens de betrokken burgers hinder en zijn volgens hen zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Ook het milieuagentschap van de regio Emilia-Romagna heeft zich met de kwestie beziggehouden. Op 6 december 1999 werd alweer milieuhinder in de buurt van het chemisch bedrijf Elf-Atochem gesignaleerd. De werknemers van de omliggende bedrijven klaagden over stank en in de week voordien was er al stankoverlast opgetreden, waarvoor het regionaal milieuagentschap, de gemeentelijke overheid van Boretto en de plaatselijke carabinieri in actie waren gekomen. Ook de brandweer moest interveniëren voor een tankwagen met chemische stoffen, die op het grondgebied van de gemeente van de weg was geraakt.

Acht de Commissie het niet opportuun de Italiaanse staat te vragen na te gaan of de vestiging van Elf-Atochem in Boretto zich houdt aan de EU-voorschriften op het gebied van milieubescherming, veiligheid op het werk en het gebruik en de emissie van stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid?

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(23 februari 2000)

Op basis van de door het geachte parlementslid verstrekte informatie is de Commissie van oordeel dat de door hem beschreven situatie onder het toepassingsgebied van Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging(1) kan vallen indien de installatie als chemische inrichting voor de productie van alkenen, alkeenderivaten, monomeren en polymeren, of voor de fabricage van organische tussenproducten of anorganische chemische basisproducten kan worden beschouwd, alsmede onder het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 24 juni 1982 betreffende de beheersing van de gevaren van

zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(2), die Richtlijn 82/501/EEG van 24 juni 1982 inzake de risico's van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten(3) heeft geannuleerd, indien de betrokken installatie kan worden beschouwd als een installatie die aan de in de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 96/82/EG vermelde definities beantwoordt.

In verband met installaties die na 1 juli 1987 in bedrijf zijn gesteld of die zijn gebouwd of waarvoor een vergunning is verleend na deze datum, stelt artikel 4 van Richtlijn 84/360/EEG dat de vergunning alleen kan worden verleend indien de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist: 1. dat alle passende maatregelen ter voorkoming van luchtverontreiniging zijn genomen, met inbegrip van het gebruik van de beste beschikbare techniek, op voorwaarde dat dergelijke preventieve maatregelen geen overmatig hoge kosten meebrengen; 2. dat de exploitatie van de inrichtingen geen belangrijke luchtverontreiniging veroorzaakt, in het bijzonder door de emissie van in bijlage II vermelde stoffen; 3. dat geen van de toepasselijke emissiegrenswaarden wordt overschreden; 4. dat met alle toepasselijke grenswaarden van de luchtkwaliteit rekening wordt gehouden. Artikel 12 stelt: De lidstaten volgen de ontwikkeling van de best beschikbare techniek en van de situatie van het milieu. In het licht van dat onderzoek leggen zij, indien nodig, aan de inrichtingen waarvoor overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend, passende voorwaarden op waarbij ze enerzijds rekening houden met deze ontwikkeling en anderzijds met de wenselijkheid geen overmatig hoge kosten te veroorzaken voor de betrokken inrichtingen met name gezien de economische situatie van de tot de betrokken categorie behorende ondernemingen.

Artikel 5 van Richtlijn 96/82/EG, en voordien artikel 3 van Richtlijn 82/501/EEG, verplicht de exploitant ertoe alle nodige maatregelen te nemen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Volgens artikel 14 van Richtlijn 96/82/EG, en voordien artikel 10 van Richtlijn 82/501/EEG, moet de exploitant zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval de autoriteiten inlichten en hen inlichtingen verstrekken over de omstandigheden van het ongeval, de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen, de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor mens en milieu kunnen worden geëvalueerd en de getroffen noodmaatregelen. Op hun beurt moeten de autoriteiten ervoor zorgen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen tot verbetering neemt. Bovendien moeten zij alle voor een volledige analyse van het ongeval benodigde gegevens verzamelen.

De Commissie was van de door het geachte parlementslid beschreven situatie niet op de hoogte. Zij zal derhalve het nodige doen om terzake nadere gegevens te verzamelen en erop toe te zien dat het Gemeenschapsrecht wordt nageleefd.

Aan chemicaliën blootgestelde werknemers vallen onder de in de communautaire wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk vastgestelde maatregelen, zoals de Richtlijnen 80/1107/EEG(4), 89/391/EEG(5), 89/654/EEG(6), 89/655/EEG6(9), 89/656/EEG6(10), 90/394/EEG(7) en 98/24/EEG(8) van de Raad. In dergelijke richtlijnen worden krachtens artikel 137 van het EG-Verdrag (ex-artikel 118A) minimumvoorschriften vastgesteld die op het werk moeten worden toegepast ten einde te waarborgen dat alle noodzakelijke maatregelen zijn getroffen om blootstelling van de werknemers aan chemicaliën te voorkomen of onder passende controle te houden.

(1) PB L 188 van 16.7.1984.

(2) PB L 10 van 14.1.1997.

(3) PB L 230 van 5.8.1982.

(4) PB L 327 van 3.12.1980.

(5) PB L 183 van 29.6.1989.

(6) PB L 393 van 30.12.1989.

(7) PB L 196 van 26.7.1990.

(8) PB L 131 van 5.5.1998.

(9) PB L 393 van 30.12.1989.

(10) PB L 393 van 30.12.1989.