SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0821/00 van Roberta Angelilli (UEN) aan de Commissie. Artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Appropriation Act.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0821/00 van Roberta Angelilli (UEN) aan de Commissie. Artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Appropriation Act.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0821/00 van Roberta Angelilli (UEN) aan de Commissie. Artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Appropriation Act.
Publicatieblad Nr. 046 E van 13/02/2001 blz. 0051 - 0052
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0821/00
van Roberta Angelilli (UEN) aan de Commissie
(21 maart 2000)
Betreft: Artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Appropriation Act
Kan de Commissie naar aanleiding van het geschil tussen de EU en de VS in verband met artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Appropriation Act van 1998 de volgende vragen beantwoorden:
1. Welke algemene Europese belangen worden in dit geschil verdedigd?
2. Uit een perscommuniqué van een Frans bedrijf, Pernod Ricard, van 7 februari betreffende een negatieve beschikking van het Hof van beroep van de Verenigde Staten van Amerika valt op te maken dat dit Franse bedrijf lijkt vooruit te lopen op de besluiten van de Commissie. De indruk die achter blijft is dat het bedrijf probeert de diensten van de Commissie voor zijn karretje te spannen.
Kan de Commissievoorzitter, de heer Prodi, die zich immers beroept op het beginsel van transparantie in het handelen van de Commissie en haar ambtenaren, garanderen dat de Commissie echt algemene belangen verdedigt en niet de belangen van een enkel concern?
3. Het algemeen belang betekent dat beslagleggingmaatregelen niet dan met compensatie van de wettige eigenaren internationale toepassing krijgen. Dit beginsel krijgt in de Europese grondwetten brede erkenning en is ook meermalen door de rechtbanken toegepast. Artikel 211 van de Amerikaanse Omnibus Act is slechts een bekrachtiging van dit beginsel.
Als Europa in een slepend conflict met de Verenigde Staten voor de WTO verwikkeld wordt om artikel 211 ongedaan te maken, zou dat naar de mening van de Commissie dan niet kunnen overkomen als een gevecht om de wensen van de beslaglegger te laten triomferen boven die van de onderdrukte, het geweld boven de gerechtigheid?
Gecombineerd Antwoord van de heer Lamy namens de Commissie op de schritftelijke vragen E-0820/00 en E-0821/00
(14 april 2000)
Het geachte parlementslid noemt verschillende aspecten van het geschil met de Verenigde Staten over de verenigbaarheid van artikel 211 van de United States Omnibus Appropriations Act van 1998 met de bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Wat de erkenning, door landen, van onteigeningen in het buitenland zonder compensatie betreft, zij erop gewezen dat het huidige WTO-geschil niet handelt over de vraag of onteigeningen in het buitenland zonder compensatie al dan niet door andere derde landen moeten worden erkend. De Cubaanse regering heeft trouwens geen Amerikaanse handelsmerken geconfisqueerd en kon dat ook niet doen. Particulieren en bedrijven die door de Cubaanse regering zijn onteigend, hebben hun eigendomsrechten buiten Cuba behouden. Met name hun rechten als houders van in de VS geregistreerde handelsmerken zijn niet aangetast door de Cubaanse revolutie.
Het WTO-geschil heeft veeleer betrekking op de behandeling van Amerikaanse handelsmerken die door hun vorige Cubaanse eigenaren zijn opgegeven en door de nieuwe eigenaar slechts onder bepaalde voorwaarden in de Verenigde Staten kunnen worden geregistreerd, verlengd en afgedwongen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 211, dat bijna 40 jaar ná de Cubaanse revolutie door de VS is aangenomen. Artikel 211 bevat noch bevestigt het door het geachte parlementslid genoemde beginsel van niet-erkenning van onteigeningen in het buitenland.
Op grond van een gedetailleerde analyse van artikel 211 is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit artikel in strijd is met een aantal bepalingen van de WTO-overeenkomst inzake TRIPs, met name op het gebied van nationale behandeling, handelsmerken en handhaving van rechten. Alle lidstaten waren het met deze analyse eens.
Wat het discriminerende effect van artikel 211 betreft, wijst de Commissie er andermaal op dat het WTO-geschil niet handelt over de confiscatie van handelsmerken zonder compensatie. De in artikel 211 vermelde voorwaarden voor de registratie en de handhaving van handelsmerken zijn, naar het oordeel van de Gemeenschap en haar lidstaten, in strijd met de WTO-overeenkomst inzake TRIPs, met name in zoverre dat artikel 211 slechts geldt voor designated nationals (nader gespecificeerde subjecten), waaronder Cubanen en Cubaanse bedrijven. Tijdens de WTO-consultaties in september en december 1999 hebben de VS niet aangetoond dat soortgelijke voorwaarden worden gesteld aan subjecten van de VS of andere derde landen behalve Cuba.
Het hoofddoel van de Commissie in het WTO-geschil is nog steeds dat de VS de WTO-overeenkomst inzake TRIPs correct uitvoeren en toepassen, aangezien artikel 211 gevolgen kan hebben voor alle Europese bedrijven die zaken doen met Cuba. Het zou derhalve in het voordeel van de Gemeenschap en haar lidstaten zijn als ervoor wordt gezorgd dat alle WTO-leden de bepalingen van de WTO-overeenkomst inzake TRIPs naleven.
De Gemeenschap en haar lidstaten hebben de onverenigbaarheid van artikel 211 met de WTO-overeenkomst inzake TRIPs bij de VS herhaaldelijk aan de orde gesteld, waaronder op de laatste drie EU-VS-topontmoetingen en in de WTO-Raad voor TRIPs, om een minnelijke oplossing voor het probleem te vinden. De Amerikaanse regering heeft echter stelselmatig geweigerd om een discussie ten gronde te voeren. De Gemeenschap en haar lidstaten hebben in juli 1999 om consultaties verzocht overeenkomstig het WTO-Memorandum inzake Geschillenbeslechting. Er hebben twee consultatierondes plaatsgevonden (in september en december 1999), maar de VS zijn bij hun standpunt gebleven dat artikel 211 verenigbaar is met hun internationale verplichtingen.
Na een evaluatie van de resultaten van de WTO-consultaties en een afweging van de economische en politieke belangen die op het spel staan, is de Commissie tot de slotsom gekomen dat een verzoek tot vorming van een WTO-panel de enige mogelijkheid is die de Gemeenschap en haar lidstaten in dit geval nog rest om de VS ertoe te bewegen de WTO-overeenkomst inzake TRIPs correct toe te passen.
Ten aanzien van de vermeende invloed op de besluitvormingsprocedure van de Commissie naar aanleiding van de verklaring van een Europees bedrijf dat het een belang in dit geschil heeft, wenst de Commissie er andermaal op te wijzen dat zij zich steeds heeft laten leiden door haar zorg om de correcte uitvoering en toepassing van de WTO-overeenkomst inzake TRIPs door de VS. Hoewel artikel 211 tot dusver slechts één keer is toegepast, kan dit artikel gevolgen hebben voor alle Europese bedrijven die zaken doen met Cuba. De Commissie verzekert het geachte parlementslid dat zij ook in de toekomst niet zal toegeven aan pogingen van belanghebbende partijen om haar standpunt te beïnvloeden.