SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1498/00 van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie. Voederproeven met genetisch gemodificeerde planten.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1498/00 van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie. Voederproeven met genetisch gemodificeerde planten.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1498/00 van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie. Voederproeven met genetisch gemodificeerde planten.
Publicatieblad Nr. 113 E van 18/04/2001 blz. 0019 - 0020
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1498/00
van Hiltrud Breyer (Verts/ALE) aan de Commissie
(12 mei 2000)
Betreft: Voederproeven met genetisch gemodificeerde planten
Ondernemingen die genetisch gemodificeerd zaaigoed, genetisch gemodificeerde planten of daaruit vervaardigde producten op de markt brengen, moeten aantonen dat deze onschadelijk zijn. Daartoe worden vermoedelijk ook voederproeven met dieren uitgevoerd. Dergelijke proeven vinden ook plaats in het fundamenteel onderzoek.
Enerzijds is niet duidelijk in hoeverre de resultaten van deze proeven ook voor de mens gelden, en anderzijds valt te vrezen dat de proeven pijn, lijden en beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken. Bekend geworden is een proef uit Groot-Brittannië waarbij genetisch gemodificeerde aardappelen aan ratten zijn gevoerd. Bij de ratten traden beschadigingen op in de hersenen, de milt, de darmwand, de nieren en het afweersysteem (dpa-bericht van 8 maart 1999).
1. Hoeveel voederproeven zijn er sinds 1995 in de Europese Unie uitgevoerd?
2. Met welke diersoorten zijn deze proeven uitgevoerd?
3. Hoeveel dieren zijn er in totaal gebruikt (graag uitsplitsing per diersoort)?
4. Welke genetisch gemodificeerde planten, zaaigoed of daaruit vervaardigde producten zijn aan welke diersoorten gevoerd?
5. Welke resultaten hebben de dierproeven opgeleverd?
6. Welke consequenties zijn uit deze resultaten getrokken?
7. Zijn er naast het hierboven genoemde geval uit Groot-Brittannië andere gevallen bekend waarin sprake was van aanzienlijke pijn, lijden of beschadigingen bij de dieren?
8. Bestaan er in de Europese Unie of in de lidstaten wettelijke bepalingen die dergelijke voederproeven voorschrijven?
a) Zo ja, welke?
b) Zo nee, zijn er plannen voor dergelijke bepalingen?
9. Zijn de proeven uitgevoerd door commerciële bedrijven, openbare onderzoeksinstellingen of particuliere onderzoeksinstellingen?
Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie
(7 september 2000)
Het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) valt onder Deel C van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(1). Het toepassingsgebied van de Richtlijn omvat het in de handel brengen van GGO's voor gebruik in diervoeders maar sedert de invoering van Verordening (EG) Nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten, valt het gebruik van GGO's in voedingsmiddelen(2) daarbuiten.
Vergunningaanvragen om GGO's in het milieu te mogen introduceren krachtens Richtlijn 90/220/EEG kunnen slechts worden ingediend na een voorafgaande algehele beoordeling van het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu. Doel van de risicobeoordeling is per geval vast te stellen welke schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu kunnen voortvloeien uit het in de handel brengen van een GGO. Richtlijn 90/220/EEG stelt experimenten met het voederen van dieren als onderdeel van de risicobeoordeling niet verplicht. Aanvragen van een vergunning voor het verwerken van een GGO in voeding of diervoeder zullen echter dergelijke studies omvatten of ernaar verwijzen om het ontbreken van gevaar voor de gezondheid van mens of dier aan te tonen.
Tot dusver zijn krachtens Richtlijn 90/220/EEG acht vergunningen verleend voor het gebruik van genetisch gewijzigde organismen in diervoeders. Twee daarvan zijn verleend vóór de inwerkingtreding van de verordening over nieuwe voedingsmiddelen en omvatten ook het gebruik in voedingsmiddelen. Van de acht vergunningen heeft één betrekking op sojabonen, vier op maïslijnen and drie op koolzaadlijnen. In de desbetreffende vergunningaanvragen waren de resultaten van experimenten met het voederen van dieren of verwijzingen daarnaar als onderdeel van de risicobeoordeling opgenomen.
De desbetreffende wetenschappelijke comités beoordelen de meldingen en geven hun mening in gevallen waarin lidstaten bezwaar maken tegen een aanvraag. Het wetenschappelijk comité voor planten heeft een orientatiedocument(3) opgesteld teneinde de voorbereiding van GGO plantendossiers die door het Comité behandeld moeten worden te vergemakkelijken. In het document, dat zowel de veiligheid van voeding als van diervoeder betreft, wordt gesteld dat de studies van GGO planten of van producten die zijn afgeleid van GGO's waar mogelijk moeten worden uitgevoerd op het dier waarvoor zij bestemd zijn. Het bepaalt tevens dat in geval van extrapolering van gegevens naar de mens, studies op ratten en één ander soort laboratoriumdier deel moeten uitmaken van de aanvraag.
Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 gaat over de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt(4). In deze Richtlijn wordt echter geen type test voorgeschreven die in de lidstaten moet worden uitgevoerd. Ook behoeven de lidstaten niet zo gedetailleerd verslag uit te brengen over dergelijke experimenten als nodig zou zijn om de vragen nrs.1, 2, 3 en 8 van het geachte parlementslid te kunnen beantwoorden.
In één onderzoekproject werden kleine zoogdieren gebruikt om de veiligheid te beoordelen van transgene tomaten. Dit project werd gesubsidieerd in het kader van het AIR (agro-industriëel onderzoekprogramma) 1990-1994 contract No AIR3-CT94-2311. Er zijn geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid gevonden. Een beschrijving van dit project wordt rechtstreeks ter informatie toegezonden aan het geachte parlementslid en aan het Secretariaat-generaal van het Parlement. Het onderzoekcontract was gesloten met de firma RIKILT-DLO uit Nederland. Een verslag van het demonstratieprogramma over de beoordeling van de veiligheid van voedsel van het Nederlandse ministerie van economische zaken wordt eveneens rechtstreeks toegezonden aan het geachte parlementslid en aan het Secretariaat-generaal van het Parlement.
(1) PB L 117 van 8.5.1990.
(2) PB L 43 van 14.2.1997.
(3) SCP/GMO/103-Def: 18 januari 1999.
(4) PB L 358 van 23.12.1986.