Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2207/00 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Discriminatie door Luxemburgse voetbalbond.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2207/00 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Discriminatie door Luxemburgse voetbalbond.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2207/00 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Discriminatie door Luxemburgse voetbalbond.

Publicatieblad Nr. 113 E van 18/04/2001 blz. 0071 - 0072


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2207/00

van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie

(3 juli 2000)

Betreft: Discriminatie door Luxemburgse voetbalbond

Een aantal in Luxemburg gevestigde voetbalclubs waarvan het bestuur en de spelers voor het merendeel, maar niet geheel, uit Portugezen bestaan, ondervinden problemen bij de inschrijving bij de Luxemburgse voetbalbond.

Deze bond heeft toevlucht genomen tot tal van minder fraaie manoeuvres sinds zijn oorspronkelijke argument dat het om buitenlandse clubs ging, nietig is verklaard. Thans worden eisen aan de clubs gesteld die niet eens in de statuten van de bond staan en wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, worden op het laatste ogenblik nog weer uitvluchten gevonden, zoals dit jaar het geval was met de club Águias Boavista.

De Commissie wordt verzocht mede te delen of dit optreden van de Luxemburgse voetbalbond niet leidt tot discriminatie tussen clubs die, alhoewel hun leden verschillende nationaliteiten hebben, allen onder de Luxemburgse wetgeving vallen.

Antwoord van mevrouw Reding namens de Commissie

(17 oktober 2000)

De Commissie is van mening dat discriminatie van sportverenigingen door een sportbond op grond van het feit dat een aantal leden, spelers en/of bestuursleden de nationaliteit van andere lidstaten hebben, indruist tegen de communautaire wetgeving, in het bijzonder artikel 7, lid 2, van Verordening

(EEG) nr. 1612/68 van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap(1)(2) Hierin wordt bepaald dat werknemers die onderdaan zijn van een lidstaat recht hebben op dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers. Het Hof heeft meerdere malen vastgesteld dat deze bepaling op vrijetijdsbesteding2 van toepassing is en het is duidelijk dat het beoefenen van sport als amateur vrijetijdsbesteding is.

De Commissie vestigt de aandacht van de geachte afgevaardigde op het feit dat de inbreuk op de communautaire wetgeving aan de regels van een privaatrechtelijke partij toe te schrijven zou zijn, aangezien de status van sportbonden onder het privaatrecht valt. Dientengevolge is de Commissie niet bevoegd om op te treden en deze zaak formeel te onderzoeken. In het geval van een particuliere sportbond kan de Commissie alleen rechtstreeks optreden op basis van de mededingingsregels. In deze zaak gaat het evenwel niet om een mededingingskwestie. Het is dan ook aan de potentiële slachtoffers van de discriminatie om de zaak bij een nationale rechtbank aanhangig te maken.

(1) PB L 257 van 19.10.1968.

(2) Zaak C-334/94, Jurispr. 1996, I-1307.