Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/00 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. Uitvoerbelemmeringen in de bouwsector in Duitsland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/00 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. Uitvoerbelemmeringen in de bouwsector in Duitsland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/00 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. Uitvoerbelemmeringen in de bouwsector in Duitsland.

Publicatieblad Nr. 113 E van 18/04/2001 blz. 0247 - 0248


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3151/00

van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie

(6 oktober 2000)

Betreft: Uitvoerbelemmeringen in de bouwsector in Duitsland

Kleine Zweedse bedrijven stuiten vaak op problemen als zij zaken willen doen in een ander EU-land. In Duitsland, de grootste uitvoerpartner van Zweden, zijn de problemen het grootst.

Zo moet iemand die zaken wil doen in Duitsland zijn bedrijf ongeacht de omvang ervan eerst bij de Duitse autoriteiten laten registreren. Indien het om een bouwbedrijf gaat moet dit vervolgens lid worden van een aannemersvereniging. Hiertoe zijn getuigschriften van een Zweedse beroepsopleiding nodig, en bewijzen dat het bedrijf al meer dan zes jaar bestaat. Of het Zweedse bedrijf nu een dag of twee jaar actief zal zijn in Duitsland, de procedure blijft dezelfde.

Is de Commissie van mening dat voornoemde regels aansluiten bij het vrij verkeer op de interne markt?

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(7 november 2000)

Wanneer Zweedse bedrijven permanent activiteiten in Duitsland willen uitoefenen, moeten de maatregelen van Duitsland als ontvangende lidstaat in overeenstemming zijn met het vestigingsrecht bedoeld in artikel 43 (ex artikel 52) van het EG-Verdrag. Wanneer de activiteit tijdelijk in Duitsland wordt uitgeoefend, moeten de Duitse autoriteiten en gerechtelijke instanties artikel 49 (ex artikel 59) van het EG-Verdrag over het vrij verrichten van diensten in acht nemen.

In het algemeen is een nationale maatregel alleen met deze bepalingen van het EG-Verdrag in overeenstemming wanneer de maatregel op niet-discriminerende wijze wordt toegepast, door dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is, geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat doel.

Wat nu het probleem in verband met de bouwsector betreft, waarnaar het geachte parlementslid verwijst, wil de Commissie erop wijzen dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen erkenning van de opleiding en de beroepservaring enerzijds en de regels voor registratie in de ambachtsregister (Handwerksrolle) anderzijds, en dat voor de erkenning van de opleiding en de beroepservaring een door de Duitse autoriteiten afgegeven vergunning nodig kan zijn. Wanneer deze een attest van de Zweedse autoriteiten verlangen dat de desbetreffende activiteit daadwerkelijk gedurende ten minste zes jaar in een andere lidstaat is uitgeoefend, is dit in overeenstemming met Richtlijn 1999/42/EEG(1), en met name met artikel 4, en bijgevolg ook met artikel 43 en 49 van het EG-Verdrag. Deze richtlijn heeft Richtlijn 64/427/CEE(2) vervangen zonder dat het geldende Gemeenschapsrecht op dit punt is gewijzigd. De bepalingen van artikel 4 van die richtlijn zijn omgezet door de verordening van het ministerie van Economische zaken van 4 augustus 1966 over de voorwaarden voor inschrijving van onderdanen van andere lidstaten in het ambachtenregister. Wanneer de machtiging eenmaal is afgegeven, geeft deze evenwel recht op automatische inschrijving in het ambachtenregister zonder extra administratieve kosten. Dit vloeit

voort uit een recent arrest van het Hof van Justitie in de prejudiciële zaak Corsten(3), met name wanneer het gaat om het tijdelijk verrichten van diensten. In dit verband is de Commissie van oordeel dat andere inschrijvingsprocedures voor het ambachtenregister niet met het Gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn.

(1) Richtlijn 1999/42/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's (PB L 201 van 31.7.1999).

(2) Richtlijn 64/427/EEG van de Raad van 7 juli 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be- en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de ISIC (Industrie en Ambacht) (PB 117 van 23.7.1964).

(3) Zaak C 58/98, Corsten, arrest van 3.10.2000 (nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie van het Hof).