Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3173/00 van Valter Veltroni (PSE) aan de Commissie. Maatregelen tot beperking van de steunregelingen voor producties en uitzendingen in de sectoren film en televisie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3173/00 van Valter Veltroni (PSE) aan de Commissie. Maatregelen tot beperking van de steunregelingen voor producties en uitzendingen in de sectoren film en televisie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3173/00 van Valter Veltroni (PSE) aan de Commissie. Maatregelen tot beperking van de steunregelingen voor producties en uitzendingen in de sectoren film en televisie.

Publicatieblad Nr. 163 E van 06/06/2001 blz. 0050 - 0051


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3173/00

van Valter Veltroni (PSE) aan de Commissie

(4 oktober 2000)

Betreft: Maatregelen tot beperking van de steunregelingen voor producties en uitzendingen in de sectoren film en televisie

Bij gelegenheid van de studiebijeenkomst die door het Franse voorzitterschap van de Europese Unie op 11 en 12 september 2000 was georganiseerd in het Institut Lumière in Lyon, heeft het Directoraat-Generaal Mededinging bij monde van één van zijn ambtenaren officieel verklaard welke de criteria zijn die gehanteerd zullen worden bij de evaluatie van de nationale steunregelingen ten behoeve van de film- en audiovisuele industrie. Deze criteria zouden de volgende zijn: 1. Een maximum van 50 % overheidssteun voor elk werk; 2. De voor een producent geldende verplichting minstens 20 % van de financiering buiten het nationale grondgebied te investeren. Bovendien zou het begrip overheidssteun elke door de staat besloten investering dekken, dus ook een eventuele bij de wet vastgestelde investeringsverplichting voor de overheidsexploitanten, waarbij deze investering wordt meegeteld bij de berekening van de totale steun die niet meer dan 50 % mag bedragen.

Deze maatregelen, mochten zij inderdaad worden bevestigd, vormen een ernstig gevaar voor de Europese film- en audiovisuele industrie, die toch al in moeilijkheden verkeert, vooral in de kleine staten waar de nationale markten en de taalgebieden beperkt zijn. Bijgevolg staan de toekomst van de Europese

cultuur en het beleid ter ondersteuning van de culturele diversiteit in de Europese Unie op het spel. Bovendien is een dergelijke aanpak in strijd met het grote belang van de audiovisuele sector, waarop herhaaldelijk is gewezen, voor de algemene economische ontwikkeling en voor het Europese culturele beleid.

Kan de Commissie mededelen of zij de officiële verklaringen van haar ambtenaar bevestigt en wat zij denkt te doen om in het kader van de interne markt, zoals reeds is gebeurd bij internationale onderhandelingen, de specifieke rol van de audiovisuele sector als cultuurindustrie te erkennen? Kan de Commissie met name de maatregelen inzake de wettelijk vastgestelde verplichting tot investering in de productie van audiovisuele werken bevestigen en uitzonderingen vaststellen teneinde rekening te houden met de linguïstische aspecten die de nationale markt in deze sector kenmerken, gezien het belang van deze sector voor de bescherming en de ontwikkeling van de diverse Europese identiteiten en culturen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie

(30 november 2000)

De Commissie beschouwt het stimuleren van de cultuur als een belangrijke doelstelling. Hoewel de artikelen van het Verdrag betreffende steunmaatregelen van de staten geen instrument zijn om dit doel te bereiken, houdt de Commissie dit doel zeker voor ogen bij de toepassing van die voorschriften.

Sinds de invoering in het EG-Verdrag van de in artikel 87, lid 3, onder d), bedoelde afwijking ten behoeve van steunverlening op cultuurgebied, is het voor de Commissie mogelijk om een onderscheid te maken tussen steunverlening aan de cultuur en steunverlening aan de industrie. Zo keurde de Commissie in juni 1998 de Franse regeling ter ondersteuning van de filmproductie (N 3/98) goed. In deze beschikking bepaalde zij voor het eerst de criteria die zij in het kader van deze afwijking, wilde aanleggen bij het toetsen van de verenigbaarheid van de steunmaatregelen in deze sectoren en het goedkeuren van de in de lidstaten bestaande steunregelingen. In al haar recente beschikkingen inzake staatssteun voor films en televisieproducties past de Commissie dezelfde regels en principes toe.

Om in aanmerking te komen voor de in artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag bedoelde afwijking, moet de steun voor films een cultureel karakter hebben, dat wil zeggen: de steun moet naar een specifiek cultureel product, een film dus, gaan. Verder moet de producent vrij zijn om tenminste 20 % van het totale filmbudget in andere lidstaten te besteden zonder dat hij steun verliest. De steunintensiteit is in beginsel beperkt tot 50 % van het totale filmbudget, behalve voor moeilijke films met een klein budget. Tenslotte is elke verhoging, dat wil zeggen iedere extra steun voor een specifieke technisch aspect van de audiovisuele productie, verboden.

Voor sommige lidstaten is het percentage van het totale filmbudget dat op hun grondgebied werd besteed doorslaggevend voor het toekennen van steun aan de filmproductie (territorialisering van de uitgaven). Het gaat hier om een voorwaarde die veelal niets met culturele overwegingen heeft te maken. Door de toepassing van de bovengenoemde specifieke verenigbaarheidscriteria wordt het discriminerende effect van deze voorwaarde beperkt. Aldus moet de producent een deel van het risico dragen en wordt voorkomen dat de lidstaten tegen elkaar gaan opbieden om ervoor de zorgen dat de technische uitvoering van audiovisuele producties op hun grondgebied plaatsvindt.

De toepassing van de bovengenoemde specifieke verenigbaarheidscriteria heeft een liberaliserend effect en is bijgevolg zeer nuttig, in het bijzonder voor kleine en middelgrote lidstaten aangezien zij door het beperken van de opsplitsing en de versnippering van de markt voor speelfilmproducties bijdraagt tot de totstandkoming van een communautaire culturele ruimte zonder grenzen.

Omdat de kleine lidstaten een veel beperktere culturele impact hebben en hun cultuurproducten bijgevolg veel minder ruim verspreid zijn op de gemeenschappelijke markt, is het goed mogelijk dat de toepassing van de beperking van de steunintensiteit tot 50 %, voor problemen zorgt wanneer de steunregelingen in deze lidstaten worden onderzocht. Als de Commissie zou vaststellen dat een strikte toepassing van deze regel niet verenigbaar is met de culturele ontwikkeling en creativiteit in deze lidstaten of op bepaalde terreinen, zou zij een bijkomende afwijking van deze regel kunnen overwegen. Indien de territorialisering van de uitgaven niet verder gaat dan wat nodig is voor de instandhouding van het productieapparaat dat onontbeerlijk is voor het maken van films, zou de Commissie een steunintensiteit van meer dan 50 % in overweging kunnen nemen. In dit opzicht bevat de beschikking van 1998 betreffende de Franse steunregeling reeds een afwijking voor moeilijke films met een klein budget.