Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0514/00 van Marianne Thyssen (PPE-DE) aan de Commissie. Compensatiemechanismen voor cacaoproducerende boeren.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0514/00 van Marianne Thyssen (PPE-DE) aan de Commissie. Compensatiemechanismen voor cacaoproducerende boeren.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-0514/00

van Marianne Thyssen (PPE-DE) aan de Commissie

(17 februari 2000)

Betreft: Compensatiemechanismen voor cacaoproducerende boeren

Het Europees Parlement behandelt op dit ogenblik de wijziging van de richtlijn inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie in tweede lezing. Hoewel de precieze afloop van deze codecisieprocedure nog niet bekend is, ziet het ernaar uit dat de chocoladerichtlijn van 1973 grondig zal worden gewijzigd. De essentie van de wijziging bestaat erin dat over enige tijd naast cacaoboter ook andere plantaardige vetten in chocolade toegelaten zijn.

Dit zal een impact hebben op de afzet van cacao uit de ACS-landen en andere ontwikkelingslanden.

Omwille van de rechtvaardigheid van de Noord-Zuidrelaties en op grond van onze wettelijke verbintenissen in het kader van de Lomé-akkoorden en de cacao-overeenkomst lijkt het me daarom vanzelfsprekend dat de cacaoproducerende boeren op een of andere manier afdoende gecompenseerd worden en geholpen worden bij eventuele omschakeling naar andere teelten.

Bestaat er een juridische basis op grond waarvan de Commissie initiatieven in die zin kan ontwikkelen? Zo ja, welke?

Is de Commissie van plan initiatieven terzake te ontwikkelen? Zo nee, wat weerhoudt de Commissie ervan om dit wel te doen?

Antwoord van de heer Nielson namens de Commissie

(27 maart 2000)

De gevolgen inschatten van de voorgestelde richtlijn(1) inzake het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter bij de bereiding van chocolade is slechts mogelijk nadat de richtlijn in werking is getreden en is bovendien voorbarig gezien de bepalingen van het Gemeenschappelijk Standpunt dat door de Raad in december 1999(2) werd aangenomen. Zo stemde de Raad er bijvoorbeeld mee in om de plantaardige vetten te beperken tot vetten van tropische origine die vervaardigd worden in staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de ACP-landen); bovendien mogen plantaardige vetten slechts ten belope van 5 % worden toegevoegd en slechts worden toegevoegd aan het minimumgehalte aan cacao dat voor elk product is vereist. Tenslotte is het nog niet duidelijk in hoeverre plantaardige vetten meer gebruikt zullen worden dan momenteel het geval is. Al deze elementen moeten aan bod komen

wanneer wordt onderzocht welke gevolgen de richtlijn voor de ACP-landen en andere cacaoproducenten zal hebben en dit onderzoek kan pas plaatsvinden nadat de richtlijn in werking is getreden. Indien een onderzoek naar de gevolgen van de richtlijn in de toekomst noodzakelijk blijkt moet het volgens het Gemeenschappelijk Standpunt 36 maanden na toepassing van de richtlijn plaatsvinden.

Met de overeenkomst post Lomé werd met betrekking tot de compenserende maatregelen een speciaal mechanisme ingevoerd dat ten doel heeft steun te bieden aan landen die gevoelig zijn voor schommelingen in hun inkomsten uit de uitvoer, vooral wanneer het inkomsten betreft die voortvloeien uit de landbouw en het mijnwezen.

Wanneer een land sterk afhankelijk is van de cacaosector kan het, indien het aan een aantal criteria voldoet die verband houden met de omvang van zijn verliezen bij de uitvoer en met zijn openbare financiën, op dit steunstelsel een beroep doen. Het betrokken ACP-land mag deze extra steun wanneer deze wordt toegewezen aanwenden om compenserende uitkeringen te betalen aan cacaoboeren of om deze boeren te helpen hun gewassen te diversifiëren.

(1) PB C 231 van 9.8.1996.

(2) PB C 10 van 13.1.2000.