Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0817/00 van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE), Carlos Carnero González (PSE) en Salvador Jové Peres (GUE/NGL) aan de Commissie. Aanpassing van het sociale beleid van de lidstaten aan het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0817/00 van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE), Carlos Carnero González (PSE) en Salvador Jové Peres (GUE/NGL) aan de Commissie. Aanpassing van het sociale beleid van de lidstaten aan het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0817/00

van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE), Carlos Carnero González (PSE) en Salvador Jové Peres (GUE/NGL) aan de Commissie

(21 maart 2000)

Betreft: Aanpassing van het sociale beleid van de lidstaten aan het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken

Artikel 136 van het EG-verdrag bepaalt dat de Gemeenschappen en de lidstaten zich ten doel stellen de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, alsmede de bestrijding van uitsluiting. In de conclusies van de Europese Raad van

Wenen (11 en 12 december 1998) wordt nogmaals bevestigd dat werkgelegenheid de belangrijkste prioriteit van de Unie vormt. Is de Europese Commissie van mening dat het sociale beleid van de lidstaten, met name voor wat betreft het scheppen van duurzame werkgelegenheid en de maatschappelijke integratie van gehandicapten, verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de richtlijnen betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten van de uitvoering van werken?

Richtlijn 93/37/EG(1) verwijst in artikel 30 naar de criteria voor de plaatsing van overheidsopdrachten, waarbij is bepaald dat de aanbestedende dienst zich bij de gunning van een opdracht baseert op de laagste prijs, ofwel de economisch voordeligste aanbieding aan de hand van verschillende criteria, zoals de prijs, de termijn voor de uitvoering, de gebruikskosten, de rentabiliteit en de technische waarde. Deze voorbeelden sluiten andere gunningscriteria niet uit. Huldigt de Commissie niet de interpretatie volgens welke het scheppen van duurzame werkgelegenheid en arbeidsplaatsen voor gehandicapten als gunningscriteria een rol zouden kunnen spelen bij het vastellen van het economisch voordeligste aanbod, in de geest van het Beentjes-arrest van het Europese Hof van Justitie, waarin wordt bepaald dat het criterium van het meest geschikte aanbod verenigbaar kan zijn met de richtlijn indien duidelijk blijkt dat de beoordelingsbevoegdheid van de aanbestedende diensten om het economisch voordeligste aanbod vast te stellen berust op objectieve criteria en derhalve geen arbitraire selectie-elementen worden gebruikt?

Is het niet wenselijk richtlijn 93/37/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken zodanig te wijzigen dat bovenstaande concepten worden verduidelijkt en de huidige prioriteiten van de Europese Unie beter uit de verf komen, en dat de lidstaten aldus sociale maatregelen kunnen nemen die zijn afgestemd op de behoeften van de burgers?

(1) PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54.

Gecombineerd Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie op de schritftelijke vragen E-0816/00 en E-0817/00

(12 mei 2000)

De communautaire richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten vallen onder het beleidsdomein interne markt en hebben tot doel enerzijds het beheer van overheidsopdrachten te optimaliseren door de beste prijs-kwaliteitverhouding na te streven, en anderzijds daadwerkelijke mededinging en gelijke toegangsvoorwaarden voor alle ondernemingen te garanderen. Volgens deze richtlijnen kunnen opdrachten op twee manieren worden gegund: aan de offerte met de laagste prijs of aan de offerte die uit economisch oogpunt het voordeligst is. In het tweede geval worden de inschrijvingen beoordeeld aan de hand van een aantal objectieve criteria, waarvan sommige bij wijze van voorbeeld in de richtlijn zijn opgesomd. Deze objectieve criteria, die op de opdracht in kwestie zijn afgestemd, bevatten informatie over de kwaliteit van de prestatie maar mogen geen betrekking hebben op de structuur van de onderneming. Volgens de jurisprudentie van het Hof in de zaak Beentjes, waar de geachte parlementsleden naar verwijzen, mogen geen sociale criteria (in dit geval de inzetting van langdurig werklozen) worden gebruikt bij het gunnen van een opdracht. Deze interpretatie werd onlangs bevestigd door de advocaat-generaal in zijn conclusies in de zaak C-225/98. In punt 4.4 van haar mededeling over de overheidsopdrachten van 11 maart 1998(1), preciseert de Commissie evenwel dat de mogelijkheid bestaat sociale verplichtingen te stellen als uitvoeringsvoorwaarde van gegunde opdrachten, met name voor wat betreft het bevorderen van de tewerkstelling van vrouwen of van de bescherming van bepaalde achtergestelde categorieën werknemers. Vanzelfsprekend zijn slechts die uitvoeringsvoorwaarden toegestaan die geen directe of indirecte discriminatie meebrengen ten aanzien van aanbieders uit andere lidstaten. Bovendien dient een en ander op doorzichtige wijze te geschieden, door deze voorwaarden in de aanbestedingsbekendmaking dan wel in de technische omschrijvingen te vermelden.

In tegenstelling tot wat de geachte parlementsleden suggereren, kunnen de uitvoeringscriteria er niet toe leiden dat bepaalde ondernemingen reeds vooraf worden uitgesloten (dit kan alleen op basis van de in de richtlijnen vermelde selectiecriteria), maar kunnen zij de inschrijvers alleen verplichten om bepaalde maatregelen te nemen als zij de opdracht binnenhalen. Om terug te komen op het voorbeeld dat door de geachte parlementsleden wordt gegeven: een onderneming kan niet worden uitgesloten omdat ze onvoldoende werknemers in vaste dienst heeft, maar, als ze de opdracht binnenhaalt, kan ze wel worden verplicht om nieuwe vaste arbeidsplaatsen te scheppen voor de uitvoering van de overeenkomst.

Ook het aantal gehandicapten dat een onderneming in dienst heeft mag alleen als uitvoeringscriterium worden gebruikt en niet als beslissingscriterium bij de gunning van opdrachten. In bovengenoemde zaak benadrukt de advocaat-generaal trouwens dat het gebruik van een aanvullend criterium voor het maken van een keuze tussen twee gelijkwaardige inschrijvingen tot gevolg heeft dat alleen dit criterium van doorslaggevend belang is voor de gunning van de opdracht, wat volgens het Beentjes-arrest

niet is toegestaan. Dit zou een inbreuk op de richtlijnen zijn. De inschrijvers aan wie de opdracht is gegund, mogen daarentegen wel worden verplicht om voor de uitvoering van de overeenkomst een bepaald aantal of percentage gehandicapten in dienst te nemen, voorzover dit op doorzichtige wijze gebeurt en geen discriminatie ten aanzien van inschrijvers uit andere lidstaten meebrengt. Anderzijds herinnert de Commissie er in bovengenoemde mededeling wel aan dat de aanbestedingsrichtlijnen het mogelijk maken om leveranciers uit te sluiten die de sociale wetgeving (mldr) niet naleven.

Tijdens de voorbereiding van Richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, hebben de lidstaten zich uitdrukkelijk verzet tegen het gebruik van andere dan strikt economische criteria voor de gunning van opdrachten.

De Commissie heeft in bovengenoemde mededeling haar voornemen aangekondigd om een interpretatieve mededeling over de sociale aspecten van overheidsopdrachten goed te keuren. Deze mededeling heeft tot doel de toepasselijke beginselen voor het in aanmerking nemen van sociale doelstellingen op het gebied van overheidsopdrachten te verduidelijken, alsook de omstandigheden waarin het nastreven van dergelijke doelstellingen verenigbaar is met de beginselen en regels van het communautaire recht betreffende overheidsopdrachten.

(1) COM(98) 143.