SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1049/00 van Olivier Dupuis (TDI) aan de Commissie. OLAF.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1049/00 van Olivier Dupuis (TDI) aan de Commissie. OLAF.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1049/00
van Olivier Dupuis (TDI) aan de Commissie
(29 maart 2000)
Betreft: OLAF
Kan de Commissie, naar aanleiding van het antwoord van commissaris Kinnock op vraag E-0262/00(1),
- mededelen of sinds de oprichting van de UCLAF onder het personeel van de UCLAF en het OLAF gedragingen zijn vastgesteld strijdig met artikel 28 van het Statuut en de artikelen 12, lid 2 en 55 van de Regeling van toepassing op de overige personeelsleden? Zo ja, kan de Commissie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de gegevens, aangeven om welke feiten het gaat en welke maatregelen zij heeft genomen?
- bevestigen dat zij, wanneer de lasterlijke aard van een beschuldiging vast is komen te staan, niet rechtstreeks wenst op te treden tegen degene die zich hieraan schuldig heeft gemaakt, maar de verdediging op grond van artikel 24 overlaat aan de ambtenaar tegen wie de laster is gericht?
Kan de Commissie voorts aangeven welke steun zij de belasterde ambtenaar kan bieden uit hoofde van artikel 24? Hoe denkt de Commissie ervoor te zorgen dat een OLAF-ambtenaar die uit hoofde van zijn functie over geheime informatie beschikt en tegelijkertijd lid is van een vakbond niet verzeild kan raken in een deontologisch conflict (van belangen of bevoegdheden)?
(1) PB C 374 E van 28.12.2000, blz. 48.
Antwoord van de heer Kinnock namens de Commissie
(23 mei 2000)
Voordat een nieuwe ambtenaar wordt aangesteld, gaat de Commissie, aan de hand van de door de kandidaten verstrekte documenten, na of aan de basisvoorwaarden, die zijn vastgesteld in artikel 28 van het Statuut van de ambtenaren en in de artikelen 12, lid 2, en 55 van de Regeling van toepassing op de overige personeelsleden, is voldaan. De Commissie beschikt niet over informatie dat ambtenaren of andere personeelsleden die voor de Eenheid voor Coördinatie van de fraudebestrijding (UCLAF) werken, niet zouden voldoen aan deze voorwaarden.
Volgens het Statuut heeft de directeur van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) als het tot aanstelling bevoegd gezag van OLAF-ambtenaren gelijkaardige verplichtingen. Een inbreuk op het Statuut door OLAF-ambtenaren wordt derhalve volgens dezelfde tuchtprocedure behandeld als onwettig gedrag van een Commissie-ambtenaar. Hoewel de directeur van OLAF de Commissie heeft laten weten dat niets erop wijst dat ambtenaren of overige personeelsleden die voor OLAF werken niet zouden voldoen aan de hierboven genoemde regels, heeft hij er wel op gewezen dat een tuchtprocedure loopt in verband met het mogelijke wangedrag van een OLAF-ambtenaar. Hierin is op dit ogenblik nog geen eindbeslissing genomen en de Commissie kan het geachte parlementslid dan ook geen nadere informatie geven.
Als er ernstige ongegronde beschuldigingen zijn tegen de professionele integriteit van een ambtenaar, moet de administratie op grond van artikel 24 van het Statuut de nodige stappen ondernemen om de goede naam van de betrokken ambtenaar te herstellen. Voor die gevallen beschikt de administratie over een ruime discretionaire bevoegdheid, die getoetst kan worden bij de Gemeenschapsrechter in de keuze van de manier en de middelen om de ambtenaar bijstand te verlenen. Ze moet deze beweringen weerleggen en al het mogelijke doen om de goede naam van de betrokken ambtenaar te herstellen. De bijstand uit hoofde van artikel 24 kan daarom verschillende vormen krijgen naargelang de soort bedreiging of handeling en de wensen van het slachtoffer.
Op grond van artikel 17 is een ambtenaar verplicht tot de meest strikte geheimhouding met betrekking tot alle feitelijke gegevens en inlichtingen welke in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan te zijner kennis komen. Geheime informatie die door een OLAF-ambtenaar ter kennis is gekomen, mag bijgevolg niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan de uitvoering van de taken welke hem zijn toevertrouwd.
De directeur van het Bureau moet de nodige organisatorische maatregelen nemen als hij meent dat er mogelijk deontologische conflicten kunnen ontstaan tussen de verplichtingen van een ambtenaar en diens activiteiten in een vakbond.