Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2365/00 van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie. Afgifte van vergunningen tot het uitoefenen van het beroep reisbegeleider in Griekenland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2365/00 van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie. Afgifte van vergunningen tot het uitoefenen van het beroep reisbegeleider in Griekenland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2365/00

van Alexandros Alavanos (GUE/NGL) aan de Commissie

(13 juli 2000)

Betreft: Afgifte van vergunningen tot het uitoefenen van het beroep reisbegeleider in Griekenland

Voor de Griekse reisbegeleiders dreigen in vele lidstaten van de Europese Unie administratieve en strafrechtelijke sancties wanneer zij daar hun beroep uitoefenen, omdat zij niet beschikken over een vergunning voor de uitoefening van hun beroep, aangezien in Griekenland criteria hiervoor en een ter zake bevoegde instantie ontbreken.

Volgens uw antwoord op mijn vraag E-2775/99(1) zijn de momenteel in Griekenland bevoegde autoriteiten om deze bewijzen te verstrekken de prefect, krachtens het presidentieel decreet 33/1993, maar het ministerie voor de ontwikkeling van Griekenland en met name de Griekse organisatie voor toerisme weigeren tot op heden hardnekkig de criteria vast te stellen die het beroep reisbegeleider staven, alsmede de voorwaarden vast te stellen voor de afgifte van een speciale kaart die staaft dat de houder ervan reisbegeleider is.

Voor de Griekse reisbegeleiders is het ontbreken van een vergunning een belemmering voor de vrije uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat. Welke maatregelen denkt de Commissie op grond hiervan te nemen om te zorgen dat er zo spoedig mogelijk een goed functionerende instantie komt die het beroep reisbegeleider staaft en vergunningen afgeeft voor de uitoefening van dit beroep?

(1) PB C 225 E van 8.8.2000, blz. 204.

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(21 september 2000)

In verband met de administratieve en strafrechtelijke sancties die in verscheidene lidstaten aan Griekse reisbegeleiders worden opgelegd, moet eraan worden herinnerd dat niet alleen de lidstaten waar reisbegeleider een gereglementeerd beroep is, gehouden zijn beroepsbeoefenaren tot dit beroep toe te laten, indien deze voldoen aan de voorwaarden inzake beroepservaring in Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's(1) (die Richtlijn 75/368/EEG van de Raad van 16 juni(2) intrekt en vervangt), maar dat ook de betrokken beroepsbeoefenaren moeten voldoen aan de andere vereisten en formaliteiten die in de wetgeving van het gastland zijn opgenomen, zoals inschrijving in een beroepsregister of het verkrijgen van een vergunning, voor zover deze eisen, wat het verrichten van diensten betreft, gerechtvaardigd zijn met het oog op het Gemeenschapsrecht. Wanneer voor de uitoefening van een beroep in een gastland dus een vergunning wordt geëist, speelt geen rol of men in het bezit is van een vergunning in het land van oorsprong.

Alleen als door de Griekse autoriteiten, namelijk de prefecten, de vereiste verklaringen over de aard en duur van de in het land van oorsprong uitgeoefende werkzaamheden worden afgegeven, kunnen de Griekse reisbegeleiders van de richtlijn profiteren. Het is aan deze autoriteiten om de voorwaarden voor de afgifte van dergelijke verklaringen vast te stellen. Aangezien het hier de interne organisatie van de Griekse overheid betreft, kan de Commissie de Griekse autoriteiten niet verplichten om een speciale kaart voor reisbegeleiders op hun grondgebied in te voeren. Dat neemt echter niet weg dat deze autoriteiten de afgifte van een dergelijke kaart aan Griekse reisbegeleiders die hun beroep in een andere lidstaat willen uitoefenen, niet kunnen weigeren op grond van interne organisatorische problemen. Een dergelijke weigering zou de werking van de richtlijn voor de betrokken Griekse onderdanen tenietdoen en zou in strijd met het Gemeenschapsrecht zijn. De Commissie heeft tot dusver nog geen berichten ontvangen over gevallen waarin de afgifte van een verklaring betreffende de aard en duur van in Griekenland uitgeoefende beroepswerkzaamheden op dergelijke grond is geweigerd. Zij is natuurlijk bereid eventuele gevallen die haar door het geachte parlementslid worden voorgelegd, te onderzoeken en daarbij gebruik te maken van de middelen waarover zij uit hoofde van het EG-Verdrag beschikt om een dergelijke situatie een halt toe te roepen.

(1) PB L 201 van 31.7.1999.

(2) PB L 167 van 30.6.1975.