SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3056/00 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Intrekking van de steun voor inheemse rassen in Portugal.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3056/00 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Intrekking van de steun voor inheemse rassen in Portugal.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3056/00
van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie
(22 september 2000)
Betreft: Intrekking van de steun voor inheemse rassen in Portugal
De steunregeling voor inheemse rassen was onontbeerlijk voor het behoud van soorten die met uitsterving werden bedreigd, voor de instandhouding van de productie van vlees van betere kwaliteit en voor een betere waardering van de consument. Deze maatregel was van bijzonder belang voor de dynamisering van de landbouwsector in enkele van de minst begunstigde plattelandsgebieden in het binnenland van Portugal.
In het laatste communautair bestek werd deze maatregel ingebed in het Portugese plan voor plattelandsontwikkeling. In het nieuwe bestek werd in het kader van het plan voor 2000-2006 opnieuw een steunregeling voorzien, maar naar verluidt zou de Commissie voornemens zijn de regels voor de toekenning van steun dusdanig te wijzigen dat de steun voor rassen met minder dan 1000 vrouwelijke dieren wordt verlaagd. Dit betekent in concreto dat de steun voor meer dan 20 inheemse rassen en 140 000 stuks vee (runderen, schapen en geiten), ten belope van circa 2 miljard escudo, wordt ingetrokken.
Kan de Commissie, gelet op het bovenstaande, mededelen of de steunregeling inderdaad in deze zin wordt gewijzigd? Zo ja, om welke redenen zij met dit voorstel komt? Of zij niet van oordeel is dat deze maatregel indruist tegen het beginsel van multifunctionaliteit en de bescherming van een kwaliteitsproductie?
Is zij zich bewust van de ernstige sociaal-economische gevolgen van een dergelijke maatregel voor honderden Portugese producenten en voor veel plattelandsgebieden in het Portugese binnenland?
Geeft zij niet de voorkeur aan een beleid ter ondersteuning van kwaliteit en regionale productie dat meer steun garandeert voor kleine en middelgrote producenten zodat deze niet door de grote intensieve veeteeltbedrijven worden weggedrukt?
Aanvullend antwoord van de heer Fischler namens de Commissie
(30 oktober 2000)
Voor de periode tot en met 1999 werd de steun voor de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen toegekend op grond van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer(1). Om de landbouwers ertoe aan te zetten deze minder productieve rassen te houden, werd een vergoeding per grootvee-eenheid toegekend. Het betrof echter een op het behoud van de biodiversiteit gerichte maatregel die in geen geval mag worden gelijkgesteld met inkomenssteun aan de landbouwers, aangezien de maatregel tot doel heeft de inkomensverliezen te compenseren van de landbouwers die minder productieve rassen houden.
In de periode 2000-2006 wordt steun voor het houden van bedreigde rassen toegekend in het kader van de agromilieumaatregelen die zijn ingesteld bij de artikelen 22 tot en met 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(2). Volgens Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999(3) kan steun worden toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden landbouwhuisdieren van in het gebied inheemse en met uitsterven bedreigde plaatselijke rassen te houden. De plaatselijke rassen moeten bovendien een rol vervullen voor het milieubehoud in het gebied waarvoor de maatregel geldt.
Voorts kunnen volgens Verordening (EG) nr. 1750/1999 de betrokken rassen slechts voor de maatregel in aanmerking worden genomen als zij als bedreigd worden beschouwd op basis van wetenschappelijke gegevens die worden erkend door internationale organisaties die op dit gebied een autoriteit zijn. Het enige desbetreffende criterium dat momenteel beschikbaar is, is dat van de Voedsel- en
Landbouworganisatie (FAO). De Commissie heeft dan ook aan de hand van dat criterium besloten om in beginsel subsidies toe te kennen voor rassen die niet meer dan 1 000 vrouwelijke fokdieren tellen. Momenteel wint de Commissie echter wetenschappelijke adviezen in bij degenen die op dit gebied het meest bevoegd zijn, om te kunnen beoordelen of het eventueel wenselijk is te werken met een aanpak die beter op de specifieke situatie in de Gemeenschap is toegesneden.
(1) PB L 215 van 30.7.1992.
(2) PB L 160 van 26.6.1999.
(3) PB L 214 van 13.8.1999.