Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3201/00 van Françoise Grossetête (PPE-DE) aan de Commissie. Positie van familiebedrijven in de fruitteelt die brandewijn stoken.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3201/00 van Françoise Grossetête (PPE-DE) aan de Commissie. Positie van familiebedrijven in de fruitteelt die brandewijn stoken.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3201/00

van Françoise Grossetête (PPE-DE) aan de Commissie

(6 oktober 2000)

Betreft: Positie van familiebedrijven in de fruitteelt die brandewijn stoken

Tot op heden is niet voorzien in een geharmoniseerd wettelijk kader voor familiebedrijven in de fruitteelt die zelf brandewijn stoken, ook voor eigen gebruik. Er bestaan zeer uiteenlopende nationale regelingen voor de uitoefening van deze beroepsactiviteit. Is de Commissie voornemens een communautair wettelijk kader uit te werken, die op deze beroepsgroep van toepassing zou kunnen zijn?

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(27 oktober 2000)

De regelgeving inzake de uitoefening van beroepen valt als zodanig niet onder het Gemeenschapsrecht, zodat de lidstaten de voorwaarden voor beroepsuitoefening op hun grondgebied in principe vrijelijk kunnen vaststellen. Hierbij moeten ze evenwel de communautaire voorschriften betreffende het vrije verkeer van beroepsuitoefenaars respecteren.

Wat de door de lidstaten voor de uitoefening van beroepsactiviteiten op hun grondgebied vastgestelde voorwaarden en formaliteiten betreft, zoals de vereiste van een vergunning, moeten de lidstaten de beginselen van de artikelen 43 en 49 (ex artikelen 52 en 59) van het EG-Verdrag, betreffende de

vrijheid van vestiging, respectievelijk het vrij verrichten van diensten naleven. In het kader van de vrijheid van vestiging, die voor de stokers van brandewijn waarschijnlijk relevanter is dan het vrij verrichten van diensten, kunnen de lidstaten die over regelgeving inzake de uitoefening van het beroep beschikken de toegang tot dit beroep aan beroepsuitoefenaars die voldoen aan de eisen in verband met beroepservaring in Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's(1) weliswaar niet weigeren, maar die beroepsuitoefenaars moeten wel voldoen aan de andere vereisten en formaliteiten van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst, zoals de inschrijving in een beroepenregister of het beschikken over een beroepsvergunning, voorzover deze vereisten ook voor de onderdanen van de lidstaat van ontvangst gelden en/of deze stroken met het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in het EG-Verdrag.

Aangezien het bij dit vraagstuk om een bevoegdheid van de lidstaten gaat, wordt niet overwogen een communautair wettelijk kader voor de uitoefening van dit beroep uit te werken.

(1) PB L 201 van 31.7.1999.