Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3420/00 van Torben Lund (PSE) en Helle Thorning-Schmidt (PSE) aan de Commissie. Uitvoering van artikel 13 van het Verdrag.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3420/00 van Torben Lund (PSE) en Helle Thorning-Schmidt (PSE) aan de Commissie. Uitvoering van artikel 13 van het Verdrag.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3420/00

van Torben Lund (PSE) en Helle Thorning-Schmidt (PSE) aan de Commissie

(7 november 2000)

Betreft: Uitvoering van artikel 13 van het Verdrag

In het kader van de beraadslagingen over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep liet Commissielid Anna Diamantopoulou weten, dat de Commissie zich op wetstechnische gronden niet kon verenigen met het voorstel om in de richtlijn een bepaling op te nemen dat binnen drie jaar de bescherming tegen alle vormen van ongelijke behandeling en niet alleen op de arbeidsmarkt moet worden gewaarborgd.

In het kader van de beraadslagingen in het Europees Parlement over zowel de richtlijn houdende tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming als de richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep werd benadrukt, dat bescherming tegen alle in artikel 13 bedoelde vormen van ongelijke behandeling moet worden gewaarborgd. Is de Commissie het hiermee eens?

Wanneer zal de Commissie verdere richtlijnvoorstellen indienen die de tenuitvoerlegging van artikel 13 in die zin voltooien, dat deze ongelijke behandeling tussen verschillende vormen van ongelijke behandeling wordt opgeheven?

Antwoord van mevrouw Diamantopoulou namens de Commissie

(14 december 2000)

De Commissie is het ermee eens dat het belangrijk is te zorgen voor wettelijke bescherming tegen discriminatie op alle gronden, als aangegeven in artikel 13 (ex artikel 6a) van het EG-Verdrag. Het pakket voorstellen dat op 25 november 1999 door de Commissie werd ingediend(1), bestreken alle in artikel 13 genoemde gronden, met uitzondering van geslacht ten aanzien waarvan het beginsel van gelijke behandeling reeds is vastgelegd in verscheidene richtlijnen, met name in Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(2), dat het onderwerp is van een afzonderlijk voorstel tot wijziging uit hoofde van artikel 141 (ex artikel 119) van het EG-Verdrag(3). Zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld weet, zijn alle drie onderdelen van het pakket nu door de Raad goedgekeurd.

Zoals vermeld door de geachte afgevaardigde, heeft het lid van de Commissie verantwoordelijk voor werkgelegenheid en sociale zaken tijdens het debat in het Parlement verklaard dat de Commissie geen wijzigingen in de kaderrichtlijn inzake discriminatie in werkgelegenheid(4) kon aanvaarden, die een tijdslimiet van drie jaar voorstelden voor het gelijktrekken van de reikwijdte van de anti-discriminatiewetgeving voor alle gronden in artikel 13. Zoals het lid van de Commissie aangaf, moet de tenuitvoerlegging van het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie van 2001 tot 2006 vitale informatie verstrekken voor wetgevingsvoorstellen in de toekomst. Alle informatie moet zorgvuldig worden bestudeerd voordat de Commissie een standpunt bepaalt over de noodzaak van verdere voorstellen voor wetgeving ter bestrijding van vormen van discriminatie die niet onder de huidige communautaire wetgeving vallen.

De volgende stap die de Commissie voornemens is te nemen voor de tenuitvoerlegging van artikel 13 is het voorstellen van een richtlijn ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht op andere gebieden dan werkgelegenheid en beroep.

(1) COM(1999) 564 def, PB C 177 E van 27.6.2000, COM(1999) 566 def, COM(1999) 567 def.

(2) PB L 39 van 14.2.1976.

(3) COM(2000) 334 def.

(4) PB L 39 van 14.2.1976.