SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1750/01 van José García-Margallo y Marfil (PPE-DE) aan de Commissie. Intracommunautaire investeringen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1750/01 van José García-Margallo y Marfil (PPE-DE) aan de Commissie. Intracommunautaire investeringen.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1750/01 van José García-Margallo y Marfil (PPE-DE) aan de Commissie. Intracommunautaire investeringen.
Publicatieblad Nr. 115 E van 16/05/2002 blz. 0011 - 0012
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1750/01
van José García-Margallo y Marfil (PPE-DE) aan de Commissie
(15 juni 2001)
Betreft: Intracommunautaire investeringen
In 1997 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een interpretatieve mededeling(1) over intracommunautaire investeringen die noch aan het Parlement noch aan de Raad werd voorgelegd. Doel van deze mededeling was volgens commissaris Bolkestein de nationale autoriteiten te laten zien hoe de Commissie de bepalingen van het Verdrag inzake kapitaalverkeer en vrije vestiging uitlegt.
In de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Stockholm wordt gezegd dat de Commissie er ook voor zal zorgen dat ondernemingen die op hun nationale markt nog een monopoliepositie innemen geen onrechtmatig voordeel uit deze situatie halen.
Is de Commissie voornemens het mandaat van Stockholm te gebruiken als interpretatief criterium voor het oplossen van hangende kwesties in de energiesector (Hidrocantábrico en Montedison)?
(1) PB C 220 van 19.7.1997, blz. 15.
Gecombineerd Antwoordvan de heer Bolkestein namens de Commissieop de schritftelijke vragen E-1749/01 en E-1750/01
(13 november 2001)
1. Wat betreft de algemene context van het vraagstuk van de intracommunautaire investeringen verwijst de Commissie naar haar antwoord op schriftelijke vraag P-1615/01 van de heer W.G. Van Velzen(1).
Op grond van de uitkomst van het debat van 20 juni 2001 kan als volgt op de beide specifieke vragen van het geachte parlementslid worden geantwoord.
2. Ten aanzien van de resolutie van het Parlement waarin de Commissie wordt verzocht de mededeling van 1997 te vervangen door een richtlijnvoorstel heeft de Commissie eraan herinnerd dat het in het onderhavige geval gaat om fundamentele en rechtstreeks toepasselijke vrijheden die vervat zijn in het EG-Verdrag, namelijk het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging.
Zoals het Hof van Justitie herhaaldelijk heeft bevestigd, zijn voor dit soort bepalingen geen uitvoeringsmaatregelen vereist aangezien zij duidelijk en onvoorwaardelijk zijn. In het uiterste geval zouden uitvoeringsmaatregelen nuttig kunnen zijn om de uitoefening van de met de betrokken vrijheden verbonden rechten te vergemakkelijken, wanneer verschillen in de nationale wetgevingen in dat opzicht een hindernis zouden kunnen blijken. Richtlijnen die, zoals in de resolutie wordt gesuggereerd, de uitoefening van genoemde rechten zouden beperken in plaats van te vergemakkelijken, zouden in strijd zijn met de communautaire legaliteit. Overigens kunnen volgens de vaste jurisprudentie de Gemeenschapsinstellingen zelf de uitoefening van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden niet beperken.
Daarentegen vervolgt de Commissie in haar institutionele hoedanigheid (artikel 211 van het EG-Verdrag) niet alleen de lidstaten die de regels overtreden, maar neemt zij preventief vaak het initiatief om zich tot de nationale instanties en het bedrijfsleven te richten om hen te laten weten op welke wijze zij de bepalingen van het Verdrag uitlegt (uiteraard onder toezicht van het Hof van Justitie) teneinde het gevaar van uiteenlopende juridische interpretaties te verminderen en daardoor te trachten inbreuken te voorkomen.
De Mededeling van 1997 is goedgekeurd in het kader van de specifieke bevoegdheden van de Commissie en laat het rechtstreeks toepasselijke karakter van de bepalingen inzake het vrije kapitaalverkeer en de vrijheid van vestiging onverlet.
Aangezien voor rechtstreeks toepasselijke bepalingen geen uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, heeft de Commissie besloten een dialoog met het Parlement aan te gaan naar aanleiding van diens resolutie waarbij de Commissie wordt verzocht een richtlijn voor te stellen betreffende de beperkingen op de intracommunautaire investeringen, en wel om haar standpunt uiteen te zetten.
3. Wat betreft de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Stockholm van maart 2001 heeft de Commissie tijdens haar debat vastgesteld dat er bij het openstellen van de energiemarkt in de meeste lidstaten snellere vorderingen zijn geboekt dan in de richtlijnen was voorzien en dat distorsies van de mededinging tussen de ondernemingen daarvan eventueel het gevolg kunnen zijn.
De Commissie heeft geoordeeld dat deze stand van zaken noodzaakt tot een strikte toepassing van de mededingingsregels en van de regels inzake overheidssteun, ook wat betreft de kernenergie; tot een versnelde goedkeuring door de Raad en het Parlement van haar tweede liberaliseringspakket; in geval van vertraging bij de goedkeuring van dit pakket, tot eventuele toepassing van artikel 86, en met name lid 3 daarvan, om richtlijnen of besluiten tot de lidstaten te richten met het oog op de opheffing van eventuele distorsies van de mededinging, evenwel met behoud van de verplichting tot dienstverlening van algemeen economisch belang; en ten slotte tot een snelle oplossing voor de tarificatieproblemen in het intracommunautaire handelsverkeer en de problemen in verband met de ontwikkeling van infrastructuren die de daadwerkelijke opening van de markten in de weg staan.
Daartegenover heeft de Commissie geconcludeerd dat de bezorgdheid die op de Europese Raad van Stockholm aan de dag is getreden geen aanleiding mag geven tot eenzijdige gedragingen van de lidstaten die de fundamentele vrijheden van het EG-Verdrag schenden.
(1) Zie blz. 5.