Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2055/01 van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie. Natura 2000 - toepassing van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 genaamd Habitat-Fauna-Flora - begrip ernstige verstoring.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2055/01 van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie. Natura 2000 - toepassing van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 genaamd Habitat-Fauna-Flora - begrip ernstige verstoring.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2055/01 van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie. Natura 2000 - toepassing van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 genaamd Habitat-Fauna-Flora - begrip ernstige verstoring.

Publicatieblad Nr. 040 E van 14/02/2002 blz. 0172 - 0173


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2055/01

van Jean-Louis Bernié (EDD) aan de Commissie

(13 juli 2001)

Betreft: Natura 2000 - toepassing van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 genaamd Habitat-Fauna-Flora - begrip ernstige verstoring

In de Franse machtigingswet die de zogenoemde Vogel-richtlijn 79/409/EEG(1) van 2 april 1979 en de zogenoemde Habitat-richtlijn 92/43/EEG(2) van 21 mei 192 bij beschikking omzet in nationaal recht, wordt het algemene beginsel gehanteerd dat visactiviteiten, jacht en overige jachtactiviteiten die plaatsvinden op de wijze en in de gebieden die op grond van de geldende wet- en regelgeving zijn toegestaan niet worden beschouwd als verstorende activiteiten of activiteiten met een gelijksoortig effect. (artikel 3, punt 6).

Het Europese Hof van Justitie stelt echter in zijn arrest van 19 januari 1994 dat: elke jachtactiviteit, ongeacht de hoeveelheid vogels die als gevolg daarvan wordt afgeschoten, de wilde fauna kan verstoren en dat zij in vele gevallen bepalend kan zijn voor de instandhouding van de betrokken soorten Deze verstoring heeft een negatieve uitwerking op de energiebalans van elk individu en op het sterftepercentage van alle betrokken populaties .

De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelt in haar uitvoerig gemotiveerde mening van 13 september 1994 dat: Artikel 7 geen jachtactiviteiten toestaat in speciale beschermde gebieden Elke jachtactiviteit is van invloed op de levensomstandigheden van vogels, ook wanneer wordt gewaarborgd dat deze vogels niet worden gedood. Het opdrijven en het schieten alsmede de aanwezigheid van jagers en hun honden zijn niet verenigbaar met de doelstellingen van voortplanting en overleving als omschreven in artikel 4.

Is de Franse machtigingswet enerzijds in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van de Habitat-richtlijn, dat in plaats komt van artikel 4 van de Vogel-richtlijn, en anderzijds met het arrest van het Hof van Justitie en de interpretaties van de Europese Commissie die zijn neergelegd in haar uitvoerig gemotiveerde meningen en in de leidraad Beheer vanNatura 2000-gebieden (met name vanaf punt 3.2)?

(1) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(2) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(18 september 2001)

De Commissie deelt het geachte parlementslid mee dat de Franse wetgeving ter omzetting van artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna momenteel door de Commissie aan een conformiteitsonderzoek wordt onderworpen.

Overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand is de jacht een legitieme activiteit en moet deze niet bij voorbaat uit Natura 2000-gebieden worden geweerd. Voor wat de op grond van Richtlijn 92/43/EEG beschermde gebieden betreft, is het erg onwaarschijnlijk dat de jacht op wild, tenzij misschien voor een klein aantal soorten, een probleem vormt. Voor wat de op grond van Richtlijn 79/409/EEG beschermde gebieden betreft, zit de situatie gecompliceerder in elkaar. In veel gevallen is een goed gereguleerde jacht niet onverenigbaar met een goede instandhouding van de vogelsoorten. Menselijke activiteiten zoals de jacht moeten echter wel aan strenge voorwaarden voldoen zodat het evenwicht tussen de activiteit en het belang van de instandhouding van bejaagbare vogels op lange termijn gewaarborgd wordt. Deze voorwaarden kunnen het beste per geval bepaald worden in het kader van een in samenwerking met de betrokken partijen opgesteld beheersplan van het gebied.

Zoals de Commissie in de gids Beheer van Natura 2000-gebieden - de bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn expliciteert, moeten de omstandigheden die bepalen of een menselijke ingreep al dan niet een verstoring is, enerzijds in het licht van de algemene staat van instandhouding van de betrokken soorten en habitats en anderzijds in het licht van de plaatselijke omstandigheden beoordeeld worden. In het algemeen worden verstoringen voor ieder gebied per geval geëvalueerd. De Commissie gaat ervan uit dat er sprake is van verstoring van een soort in een gebied wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende die soort in dat gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt, in vergelijking met de uitgangssituatie niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te zullen blijven. Deze evaluatie geschiedt in het licht van de bijdrage van het gebied tot de coherentie van het Natura 2000-netwerk.

Wat de verwijzing van het geachte parlementslid naar het met redenen omkleed advies van de Commissie van 13 september 1994 betreft, weerspiegelde het standpunt van de Commissie in deze zaak een extreme situatie in het betrokken gebied, waar de druk van de jacht op de fauna ongewoon zwaar was.

Ten slotte moet eraan worden herinnerd dat overeenkomstig artikel 220 (voorheen artikel 164) van het EG-Verdrag alleen het Hof van Justitie bevoegd is het Gemeenschapsrecht te interpreteren.