Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2869/01 van Jorge Hernández Mollar (PPE-DE) aan de Commissie. Communautaire bekrachtiging van de Marokkaans-Spaanse-arbeidsovereenkomst.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2869/01 van Jorge Hernández Mollar (PPE-DE) aan de Commissie. Communautaire bekrachtiging van de Marokkaans-Spaanse-arbeidsovereenkomst.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2869/01 van Jorge Hernández Mollar (PPE-DE) aan de Commissie. Communautaire bekrachtiging van de Marokkaans-Spaanse-arbeidsovereenkomst.

Publicatieblad Nr. 115 E van 16/05/2002 blz. 0180 - 0181


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2869/01

van Jorge Hernández Mollar (PPE-DE) aan de Commissie

(17 oktober 2001)

Betreft: Communautaire bekrachtiging van de Marokkaans-Spaanse-arbeidsovereenkomst

Op 25 juli jl. is in Madrid de arbeidsovereenkomst gesloten tussen het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk Marokko. Dit is een belangrijke vooruitgang in de arbeidsverhoudingen tussen beide landen.

De regeling geldt voor migrerende werknemers uit Marokko die toestemming hebben om in loondienst werkzaam te zijn op Spaans grondgebied.

Doordat deze overeenkomst gevolgen heeft voor de verdere communautaire arbeidsmarkt luidt de vraag: vindt de Commissie dat de formele structuur van deze overeenkomst te rijmen valt met het geheel van communautaire bepalingen op dit terrein? Is een formeel juridisch stelsel nodig waar alle communautaire landen zich aan moeten houden ter garantie van een rechtshomogeniteit binnen de Gemeenschap die geldt voor alle lidstaten van de EU?

Antwoord van mevrouw Diamantopoulou namens de Commissie

(14 december 2001)

Grondslag voor de betrekkingen tussen de Gemeenschappen en haar lidstaten enerzijds en Marokko anderzijds is de euro-mediterrane overeenkomst, die in februari 1996 door de betrokken partijen ondertekend en in maart 2000 in werking getreden is(1).

Titel VI van de overeenkomst bevat een aantal bepalingen op sociaal terrein. Artikel 64 bepaalt met name dat Marokkanen die in de lidstaten werkzaam zijn recht hebben op gelijke behandeling wat betreft arbeidsvoorwaarden, lonen en ontslag. In de overeenkomst zijn evenwel geen bepalingen over de toegang tot de arbeidsmarkt voor Marokkanen opgenomen. Dit moet door de afzonderlijke lidstaten geregeld worden.

De Commissie heeft de tussen Spanje en Marokko gesloten arbeidsovereenkomst van 25 juli 2001(2), waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, nog niet in detail kunnen bestuderen. Op het eerste gezicht lijkt inderdaad de vraag op zijn plaats of deze overeenkomst wel in de pas loopt met de beginselen uit de resolutie van de Raad van 20 juni 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op de tewerkstelling(3).

In de genoemde resolutie erkent de Raad van de Europese Unie eensgezind dat het nationale beleid van de lidstaten ten opzichte van onderdanen van derde landen die met het oog op werk in loondienst toegang willen krijgen tot hun grondgebied of daar verder willen verblijven, gegrondvest dient te zijn op bepaalde beginselen waaraan door de lidstaten in hun nationale wetgeving geen soepelere invulling mag worden gegeven.

Deze beginselen die bepalend zijn voor het beleid van de lidstaten houden in het algemeen in dat de lidstaten alleen verzoeken tot toelating tot hun grondgebied met het oog op arbeid in loondienst honoreren, als er vacatures zijn waaraan niet vanuit de arbeidsmarkt van de Gemeenschap kan worden voorzien (voorkeur voor de arbeidsmarkt van de Gemeenschap punt C onder i). Uit hoofde van bilaterale overeenkomsten met derde landen waarmee een bepaalde lidstaat bijzondere banden heeft, kan gemakkelijker toegang aan onderdanen van derde landen worden verstrekt. De lidstaten hebben evenwel afgesproken dat zij deze overeenkomsten in nieuwe onderhandelingen op een lijn zullen brengen met de bepalingen uit de resolutie (beëindigingclausule punt C onder vii).

Uit de tekst van de arbeidsovereenkomst die Spanje en Marokko op 25 juli 2001 gesloten hebben, blijkt nergens dat er eerst bekeken moet worden of Spaanse vacatures niet vanuit de arbeidsmarkt van de Gemeenschap kunnen worden vervuld, voordat ze aan burgers uit Marokko worden aangeboden. Dit zou in strijd kunnen zijn met het hierboven aangehaalde voorkeursbeginsel voor de arbeidsmarkt van de Gemeenschap, temeer daar deze overeenkomst tot stand is gekomen nadat de resolutie van 20 juni 1994 goedgekeurd was (de stopzettingstermijn die voorzien is in punt C onder vii van de resolutie).

De genoemde resolutie is een politieke verplichting die de lidstaten zelf zijn aangegaan en is juridisch niet bindend. De resolutie is geen rechtsmiddel voor individuele werknemers, werkgevers of de instellingen van de Gemeenschap. In het verlengde van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in 1999 is de Commissie bevoegd om bindende wetgeving voor de migratie voor te stellen en op 11 juli 2001 is een voorstel voor een richtlijn betreffende de voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige goedgekeurd(4). In dit voorstel zijn verscheidene elementen uit de resolutie van 1994 overgenomen, waaronder het beginsel dat onderdanen van derde landen alléén toegang tot de arbeidsmarkt mogen krijgen, indien een vacature niet vanuit de arbeidsmarkt van de Gemeenschap kan worden vervuld.

(1) PB L 70 van 18.3.2000.

(2) Gepubliceerd in BOE nr. 226 van 20.9.2001, blz. 35091-35093.

(3) Goedgekeurd onder ex-artikel K.1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, PB C 274 van 19.9.1996.

(4) COM(2001) 386 def.