Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0407/01 van Ewa Hedkvist Petersen (PSE) aan de Commissie. Concurrentienadelen voor schepen met katalysator.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0407/01 van Ewa Hedkvist Petersen (PSE) aan de Commissie. Concurrentienadelen voor schepen met katalysator.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0407/01

van Ewa Hedkvist Petersen (PSE) aan de Commissie

(15 februari 2001)

Betreft: Concurrentienadelen voor schepen met katalysator

Rederijen die hun schepen met katalysators hebben uitgerust en op bunkerolie met een laag zwavelgehalte laten varen, hebben grote moeite om aan dit soort olie te komen. Dat betekent dat bedrijven die zich een milieuvriendelijk vervoer ten doel stellen, worden geconfronteerd met hoge extra uitgaven, wat uiteraard in het voordeel is van hun concurrenten.

Bunkerolie met een zwavelgehalte van 1 % wordt uitsluitend geproduceerd in Flushing en in Brofjorden. Olie met een zwavelgehalte van 1 % is tussen de USD 10 à 15 duurder dan olie met een zwavelgehalte van 3 %. Hierbij komt nog eens USD 10 extra aan bunkerkosten om de olie naar de schepen te transporteren. Al met al is het tussen de USD 20 à 25 duurder om olie met een laag zwavelgehalte te gebruiken. Bij de huidige olieprijs van USD 170 betekent dat een prijsstijging van 12 %. Met een jaarlijks

verbruik van 25 000 ton olie brengt dat in de huidige situatie meerkosten van 5 miljoen kronen met zich mee. Daardoor ontstaat concurrentievervalsing voor bedrijven die milieuvriendelijk werken. Acht de Commissie het redelijk dat bedrijven die katalysators in hun schepen hebben geïnstalleerd om het milieu te sparen op deze wijze worden gestraft?

Antwoord van mevrouw de Palacio namens de Commissie

(11 mei 2001)

Beslissingen over het uitrusten van schepen met katalysators en het gebruik van laagzwavelige bunkerolie vallen momenteel onder de verantwoordelijkheid van de reder. Verstoringen van de mededinging kunnen alleen worden voorkomen door goede regelgeving met betrekking tot de constructie en de uitrusting van schepen en het gebruik van laagzwavelige bunkerolie.

Geharmoniseerde technische voorschriften voor het tegengaan van luchtverontreiniging door schepen, waaronder voorschriften betreffende bunkerolie, zijn opgenomen in bijlage VI van het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol). De bijlage werd in 1997 goedgekeurd op een door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) georganiseerde diplomatieke conferentie. Na stappen van de Gemeenschap bij de IMO worden zowel de Oostzee als de Noordzee erkend als bijzondere SOx-emissiebepalingsgebieden in het kader van dit verdrag. In deze gebieden zijn alle schepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen, verplicht om bunkerolie met een laag zwavelgehalte (1,5 %) te gebruiken. Wat betreft de voorziening van bunkerolie is hierdoor de ongelijkheid tussen schepen op de Oostzee en schepen op de Noordzee opgeheven.

Deze regels treden pas in werking als vijftien vlaggenstaten die tezamen 50 % van de mondiale tonnagevloot vertegenwoordigen bijlage VI van Marpol hebben geratificeerd. Momenteel is het aantal landen dat tot ratificatie is overgegaan nog ontoereikend. De conferentie van 1997 die deze regels heeft goedgekeurd verwachtte dat de geharmoniseerde voorschriften uiterlijk op 31 december 2002 in werking zouden treden. Mocht dit niet gebeuren dan zal de IMO de voorschriften opnieuw bestuderen om na te gaan wat de belemmeringen voor de inwerkingtreding ervan zijn, en wat er moet gebeuren om deze weg te nemen.