Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0422/01 van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE) aan de Raad. Europese belangen in het Middelandse-Zeegebied.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0422/01 van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE) aan de Raad. Europese belangen in het Middelandse-Zeegebied.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0422/01

van Juan Naranjo Escobar (PPE-DE) aan de Raad

(20 februari 2001)

Betreft: Europese belangen in het Middelandse-Zeegebied

Het gebrek aan een multilaterale samenwerking in het westelijke Middellandse-Zeegebied gedurende de laatste negen jaar, o.a. ten gevolge van het geweld in Algerije en het internationale embargo tegen Libië, hebben echter niet verhinderd dat in deze periode twee voor het gebied cruciale gebeurtenissen hebben plaatsgevonden: de start in 1991 van de vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten en in 1995 van het proces van Barcelona.

De positieve houding van Libië, dat vanaf 1999 lid is van de Samenwerkingsgroep van ministers van Binnenlandse Zaken van het westelijke Middellandse-Zeegebied en waarnemer is in het proces van Barcelona, het vertek van Mauritanië uit de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse staten (Cedeao) op 31 december jl. en de hervatting op 25 januari in Lissabon van de werkzaamheden van de zogenaamde Groep 5+5 in het kader van de Euromediterrane samenwerking, waarin de ministers van Buitenlandse Zaken van de vijf landen van de Unie van de Arabische Maghreb (UMA) verenigd zijn met de Europese landen in het Latijnse gebied - Spanje, Italië, Frankrijk en Portugal - alsmede Malta, zijn duidelijke tekenen dat er gelijdelijk een toenadering plaatsvindt, die in het Middellandse-Zeegebied sterk moet worden bevorderd.

Kan de Raad meedelen welke politieke waarde hij toekent aan deze recente gebeurtenissen? Kan de Raad meedelen welke zijn prioriteiten zijn om de Europese belangen in deze regio van het Middellandse-Zeegebied te bevorderen? Welke maatregelen is hij voornemens te treffen om de bovengenoemde toenadering te bevorderen?

Antwoord

(10 juli 2001)

In de afgelopen maanden heeft de EU zich, zowel op multilateraal en regionaal als op bilateraal vlak, actief ingezet voor de stabiliteit en ontwikkeling van het Middellandse-Zeegebied en voor de bevordering van de belangen van de EU in de regio.

Op multilateraal en regionaal vlak zijn de beginselen en de coherentie van het beleid van de Europese Unie ten aanzien van het Middellandse-Zeegebied op twee niveaus gepreciseerd en bevestigd: enerzijds met 15, in de door de Raad opgestelde gemeenschappelijke strategie die de Europese Raad op 20 juni 2000 in Feira heeft aangenomen, en anderzijds met 27, tijdens de ministeriële Europees-mediterrane Conferentie op 15 en 16 november 2000 in Marseille, die heeft geleid tot formele conclusies van het fungerend voorzitterschap.

Via de gemeenschappelijke strategie voor het Middellandse-Zeegebied wil men namelijk de doelstellingen en belangen van de Unie in de regio preciseren en bevorderen.

Met de strategie worden hoofdzakelijk drie doelstellingen nagestreefd, te weten:

- versterken van het bij de Verklaring van Barcelona van 1995 ingestelde partnerschap en van het latere acquis;

- uitdrukking geven aan het vaste voornemen van de EU om een alomvattend, samenhangend beleid ten aanzien van de regio te voeren;

- ervoor zorgen dat de strategie wordt opgezet en gezien als een bijdrage van de EU aan de consolidering van de vrede in het Midden-Oosten.

Deze doelstellingen staan voorop in de door de fungerende voorzitterschappen bepleite prioriteiten die in de tweede helft van 2000 en de eerste helft van 2001 hun beslag moeten krijgen.

De vierde ministeriële Europees-mediterrane Conferentie van Marseille was een illustratie van het gemeenschappelijke voornemen van de deelnemers om, ondanks de situatie in het Midden-Oosten, een nieuwe impuls te geven aan het Europees-mediterrane partnerschap.

Hoewel de balans over de uitvoering van het partnerschap genuanceerd was, hebben alle deelnemers de nadruk gelegd op de onvervangbare rol van het institutionele kader van het Proces van Barcelona en op de noodzaak om ten aanzien van de drie complementaire onderdelen (partnerschap op politiek en veiligheidsgebied; economie en handel; sociale, culturele en menselijke aspecten) op evenwichtige wijze vorderingen te maken. Het voorzitterschap kondigde bij die gelegenheid aan dat de Raad op 26 november 2000 zijn goedkeuring zou hechten aan de MEDA II-verordening: de nieuwe regels van dit belangrijkste financieel instrument van het partnerschap - waarvoor 5,350 miljard zijn uitgetrokken - beogen een vereenvoudigde en versnelde uitvoering van het instrument (middels een inkorting van de procedures), alsmede een grotere doeltreffendheid via de verbetering van de programmatiemogelijkheden.

Ook op bilateraal vlak heeft de EU niet stilgezeten. Als wij ons beperken tot de door het geachte parlementslid aangehaalde punten, kan bijvoorbeeld worden gezegd dat de associatieovereenkomst met Egypte eindelijk werd geparafeerd op 26 januari jongstleden in Brussel. De besprekingen over associatieovereenkomsten met Algerije, Libanon en Syrië gaan intensief door, met de bedoeling ze dit jaar te kunnen afronden. Het door het geachte parlementslid genoemde Mauritanië maakt weliswaar deel uit van de groep van ACS-staten, maar wordt door het fungerend voorzitterschap van de Raad regelmatig geïnformeerd over de werkzaamheden en vorderingen in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap. Wat betreft het in aanmerking nemen van Libië door de EU, verwijst de Raad de geachte afgevaardigde naar punt 6 van de gemeenschappelijke strategie: Deze bestrijkt alle betrekkingen van de EU met alle partners in het proces van Barcelona, alsook die met Libië.. Voorts heeft Libië, ook al heeft het zich tot op heden er niet toe verbonden het acquis van het proces van Barcelona onverkort na te leven, wel als speciale gast van het voorzitterschap deelgenomen aan de twee laatste ministeriële conferenties (Stuttgart en Marseille).

De Raad is zich bovendien bewust van de constructieve rol die het Europees Parlement op dit gebied heeft gespeeld, in het bijzonder tijdens het parlementaire forum dat het in februari 2001 had georganiseerd.

Libië was voorts te gast op de eveneens door het geachte parlementslid aangehaalde ministeriële conferentie van het samenwerkingsproces in het westelijke Middellandse-Zeegebied - gewoonlijk het 5+5-proces genoemd - die op 25 en 26 januari jongstleden in Lissabon plaatsvond. Dit (niet communautaire) ontmoetingsforum kan een nuttige rol spelen ter aanvulling van de alomvattende, coherente actie van de Raad in de richting van het Middellandse-Zeegebied.