SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0539/01 van Nelly Maes (Verts/ALE) en Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Onbeantwoorde vragen betreffende de ECHO-affaire.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0539/01 van Nelly Maes (Verts/ALE) en Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie. Onbeantwoorde vragen betreffende de ECHO-affaire.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0539/01
van Nelly Maes (Verts/ALE) en Gabriele Stauner (PPE-DE) aan de Commissie
(23 februari 2001)
Betreft: Onbeantwoorde vragen betreffende de ECHO-affaire
In punt 49 van het arrest van 15 januari 2001 in de zaak T-236/00 R heeft de president van het Gerecht van eerste aanleg uitdrukkelijk gewezen op het recht van ieder lid van het Parlement, overeenkomstig artikel 197, lid 3 van het EG-Verdrag, vragen te stellen aan de Commissie en daarop een antwoord te verwachten, eventueel met inbegrip van het verstrekken van vertrouwelijke informatie.
Op 26 januari 1999 heeft de Commissie op de schriftelijke vragen E-3613/98, E-3614/98, E-3615/98, E-3616/98, E-3617/98, E-3618/98 en E-3619/98(1) in verband met de ECHO-affaire niet ten gronde geantwoord maar verwezen naar de werkzaamheden van de Commissie begrotingscontrole.
Die vragen blijven brandend actueel. Is de Commissie dan nu bereid ze punt per punt te beantwoorden?
(1) PB C 182 van 28.6.1999, blz. 108.
Antwoord van de heer Prodi namens de Commissie
(5 april 2001)
In zijn beschikking van 15 januari 2001 die werd uitgevaardigd in zaak T236/00 R (Gabriele Stauner e.a./Parlement en Commissie), heeft de President van het Gerecht onder punt 49 opgemerkt:
Dat het feit dat het kaderakkoord erin voorziet dat bepaalde informatie enkel mag worden verstrekt aan de parlementaire instanties, zoals bedoeld onder punt 1.4 van bijlage III (te weten de Voorzitter van het Parlement, de voorzitters van betrokken parlementaire commissies, het Bureau en de Conferentie van voorzitters), parlementsleden die op eigen titel handelen niet het recht ontzegt de Commissie vragen te stellen en antwoorden van haar te ontvangen, hetgeen in voorkomend geval de overdracht van vertrouwelijke informatie inhoudt, zoals dit ook het geval was vóór de aanname van voornoemd kaderakkoord. Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat in het kaderakkoord zelfs niet indirect gedoeld wordt op de beoordelingsbevoegdheid waarover de Commissie beschikt om te besluiten vertrouwelijke informatie mee te delen in haar antwoord op de vraag die een op eigen titel handelend parlementslid op grond van artikel 197, derde alinea, van het EGVerdrag en in overeenstemming met de relevante bepalingen in het reglement van het Parlement stelt.
Deze overweging dient te worden gelezen in samenhang met de punten 50 en 51, waarin wordt opgemerkt:
Dat wanneer een verzoek om vertrouwelijke informatie daarentegen afkomstig is van het Parlement, d.w.z. van een van de parlementaire instanties, zoals bedoeld onder punt 1.4 van bijlage III van het kaderakkoord, de overdracht van deze informatie door de Commissie voortaan volgens de bepalingen in het kaderakkoord wordt geregeld. Hieruit volgt dat op het eerste gezicht het kaderakkoord, dat alleen de betrekkingen tussen de Commissie en het Parlement regelt, niets heeft gewijzigd aan de rechtspositie van de parlementsleden die met betrekking tot hun in artikel 197, derde alinea van het EGVerdrag bedoelde recht, op eigen titel handelen, het door deze bepaling gewaarborgde recht niet aantast en dus geen rechtsgevolgen heeft voor de parlementsleden die op eigen titel handelen.
Derhalve herinnert de President van het Gerecht eraan dat het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie dat op 5 juli 2000 door het Parlement is goedgekeurd, niets verandert aan de wijze waarop de Commissie vragen moet behandelen die door leden van het Europese Parlement op grond van artikel 197 van het EGverdrag worden gesteld. Tevens wijst hij erop dat de Commissie over een beoordelingsmarge beschikt om te besluiten of vertrouwelijke informatie wordt meegedeeld in antwoord op een op grond van artikel 197 van het EGverdrag gestelde vraag.
Rekening houdend met deze opmerkingen van de President van het Gerecht meent de Commissie dat zij niets toe te voegen heeft aan de antwoorden die zij heeft gegeven op de vragen waarop het geachte parlementslid doelt en aan de uitvoerige informatie die zij herhaaldelijk hieromtrent heeft verstrekt.