Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1425/01 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie. Brood en voedselveiligheid.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1425/01 van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie. Brood en voedselveiligheid.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1425/01

van Cristiana Muscardini (UEN) aan de Commissie

(17 mei 2001)

Betreft: Brood en voedselveiligheid

De recente problemen met de veiligheid van bepaalde voedingsmiddelen, die tot drastische maatregelen ten aanzien van sommige dieren hebben geleid, mogen niet doen vergeten dat het vraagstuk van de voedselveiligheid, met name met het oog op de bescherming van de consument, ook betrekking heeft op wat als brood wordt verkocht maar in sommige gevallen geen brood is, tenminste zolang niet duidelijk wordt vastgelegd welke grondstoffen ons brood moet bevatten. Met de steeds toenemende productie van zogenaamd industrieel brood, dat al lang niet meer alleen van tarwebloem wordt gemaakt, komen er steeds nieuwe verkooppunten, hetgeen het bestaan van de artisanale bakkerij bedreigt. De noodzaak van een gewaarborgde voedselveiligheid, kwaliteit, correcte informatie van de consument en eerlijke concurrentie moet de wetgever ertoe aanzetten het begrip brood nauwkeuriger te omschrijven.

Acht de Commissie het niet nuttig en opportuun de wetgeving betreffende brood te herzien en een duidelijk omschreven onderscheid te maken tussen industrieel brood en artisanaal brood?

Is zij het erover eens dat de term brood alleen mag worden gebruikt voor het bekende voedingsmiddel op voorwaarde dat het bestaat uit tarwebloem, water, gist, olijfolie (of boter of reuzel), en al dan niet zout?

Acht zij het niet nodig dat, om de authenticiteit van het product en een correcte informatie van de consument te garanderen, industrieel brood van een etiket moet worden voorzien waarop de plaats van vervaardiging wordt vermeld?

Meent de Commissie niet dat het artisanale brood moet worden verkocht op de plaats waar het vervaardigd wordt?

Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie

(23 juli 2001)

Er bestaat op communautair niveau geen wetgeving die geharmoniseerde bepalingen vaststelt betreffende de samenstelling van brood.

Rekening houdend met de grote variatie aan betroffen producten en de veelheid aan lokale gewoontes en tradities op dit gebied, is het vanuit het standpunt van de Commissie moeilijk een dergelijke wetgeving te realiseren.

De bakkersproducten vallen echter, net als alle levensmiddelen, onder de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(1).

Hierdoor moeten voorverpakte producten van een etiket worden voorzien met daarop verplichte vermeldingen zoals die vastgelegd zijn in de bepalingen van de richtlijn, in het bijzonder de ingrediënten, zodat de consument over informatie beschikt waarmee hij een verstandige keuze kan maken.

Wanneer de producten niet voorverpakt verkocht worden, blijft het informeren van de consument verplicht, maar de manier waarop moet worden vastgelegd door de lidstaten, krachtens artikel 14 van Richtlijn 2000/13/EG.

Wat de aanduiding van de plaats van oorsprong of herkomst van het levensmiddel betreft, stelt artikel 3, lid 1, van bovengenoemde richtlijn dat deze vermeld moet worden indien het weglaten ervan de consument zou kunnen misleiden.

Tenslotte vindt de Commissie dat de verplichting bepaalde soorten producten op de plaats van vervaardiging te verkopen in strijd is met het fundamentele beginsel van vrijheid van handel en industrie.

(1) PB L 109 van 6.5.2000.