Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1688/01 van Renato Brunetta (PPE-DE) aan de Commissie. Verwerving van 20 % van het aandelenkapitaal van Montedison door Electricité de France (EDF).

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1688/01 van Renato Brunetta (PPE-DE) aan de Commissie. Verwerving van 20 % van het aandelenkapitaal van Montedison door Electricité de France (EDF).

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1688/01

van Renato Brunetta (PPE-DE) aan de Commissie

(1 juni 2001)

Betreft: Verwerving van 20 % van het aandelenkapitaal van Montedison door Electricité de France (EDF)

Electricité de France (EDF), het Franse energiebedrijf, heeft op 24 mei 2001 officieel bekendgemaakt dat het een belang van 20 % genomen heeft in Montedison, de holding die Edison-Sondel, een particuliere Italiaanse onderneming welke actief is in de sectoren gas en elektriciteit, controleert.

Met instemming van de Franse regering en dankzij de wetgeving in dat land heeft EDF tot nu toe een monopoliepositie in de Franse stroomproductiesector weten te behouden. Gesteund door deze dominerende positie op een grote nationale markt heeft EDF meermaals getracht in andere EU-lidstaten een groot belang in particuliere ondernemingen in dezelfde sector te nemen.

Tegen soortgelijke expansiepogingen in andere lidstaten is in het verleden verzet gerezen en als een onderneming uit een lidstaat, als niet aan de beurs genoteerde openbare monopoliehouder, de mogelijkheid heeft om met de winsten uit dat monopolie een positie op de markt in andere lidstaten te verwerven, dan leidt dat tot asymmetrische verhoudingen en distorsies.

Kan de Commissie, inzonderheid haar voorzitter en de leden welke belast zijn met de sectoren energie en mededinging, aangeven hoe zij het vlotte functioneren van de interne markt, met name via volledige mededinging, wil waarborgen, en hoe zij het ontstaan van dergelijke asymmetrische verhoudingen denkt tegen te gaan?

Gecombineerd Antwoord van mevrouw de Palacio namens de Commissie op de schritftelijke vragen P-1664/01 en P-1688/01

(13 juli 2001)

De geleidelijke invoering van de interne elektriciteitsmarkt is in veel opzichten zeer succesvol geweest. Terwijl de richtlijnen zelf voorschrijven dat slechts 30 % van de markt voor elektriciteit moet worden opengesteld (oplopend tot ca. 35 % in 2003), heeft een overweldigende meerderheid van de lidstaten besloten om verder te gaan. Vier lidstaten hebben hun elektriciteitsmarkt al voor 100 % opengesteld, nog eens vier zullen dat tegen 2003 doen en drie zullen hun markt uiterlijk in 2007 volledig openstellen.

De kwalitatieve openstelling van de markt, d.w.z. effectieve toegang van derden tot de netwerken, laat eenzelfde beeld zien. Er wordt nauwelijks aan getwijfeld dat de meest doeltreffende methode om niet-discriminerende toegang tot deze essentiële faciliteiten te waarborgen wordt gevormd door regulering van de toegang van derden, onder toezicht van een onafhankelijke regelgever, en daadwerkelijke loskoppeling van transmissie en distributie van opwekking en levering.

Doordat de volledige openstelling van de markt en de ontwikkeling van toegang van derden sneller zijn verlopen dan verwacht, zijn echter zeer ernstige verstoringen van de markt opgetreden en nemen de verschillen tussen concurrerende bedrijven uit de Gemeenschap toe. Sommige lidstaten hebben de openstelling van de markt beperkt tot hetgeen wettelijk minimaal vereist is. Dit grote verschil in kwantitatieve en kwalitatieve openstelling van de markt heeft gaandeweg geleid tot een zeer ongelijkmatige interne markt.

Op 20 juni heeft de Commissie een discussie georganiseerd over beperkingen voor grensoverschrijdende investeringen en verstoringen van de energiemarkt.

In verband met de huidige verschillen in de mate van de liberalisering van de energiesector heeft de Commissie bevestigd dat het zaak is dat de Raad en het Parlement de Commissievoorstellen van maart 2001 voor een verdere liberalisering van de energiemarkten (alle niet-huishoudelijke elektriciteit open voor concurrentie per 1 januari 2003, niet-huishoudelijk gas open voor concurrentie per 1 januari 2004 en alle verbruikers, ook huishoudens, open voor concurrentie per 1 januari 2005 - zie IP/01/356) spoedig aannemen.

De Commissie heeft besloten dat zij om op korte termijn iets te doen aan de concurrentievervalsing en de ongelijke voorwaarden, de volgende stappen zal nemen voordat de verdere liberaliseringsvoorstellen worden aangenomen:

- toezicht op de lidstaten om ervoor te zorgen dat de bestaande richtlijnen voor de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkten tijdig en correct ten uitvoer worden gelegd, en

- ervoor zorgen dat de mededingingsregels van het Verdrag in de energiesector volledig worden toegepast. De Commissie zal met name de Verdragsregels inzake beperkende praktijken en misbruik van een machtspositie op de markt toepassen om op te treden tegen beperking en vervalsing van de concurrentie bij de levering en tegen discriminatie bij de netwerktoegang, elke staatsteun aan elektriciteits- en gasbedrijven (ook staatssteun aan de nucleaire sector) nauwgezet onderzoeken, en de

mededingingsregels toepassen om op te treden tegen beperkingen van het recht van de consument om zelf een leverancier te kiezen. Voorbeelden van dergelijke gevallen die de Commissie de voorbije twee jaar heeft behandeld, zijn maatregelen tegen gemeenschappelijke verkoop (bijv. GFU en EDF/CNR), versterking van machtsposities door fusies (bijv. VEBA/VIAG, EDF/EnBW), voorkeursbehandeling bij netwerktoegang (bijv. Deens/Duitse en Frans/Britse koppelnetten), regelingen voor gestrande kosten en verplichte binding van belangrijke klanten (Gasnatural/Endesa).

De Commissie is ook overeengekomen dat zij, indien de goedkeuring van de voorstellen inzake de verdere liberalisering van de energiemarkten zou worden vertraagd, zal overwegen om zelf beschikkingen of richtlijnen aan te nemen op basis van artikel 86 (ex-artikel 90) van het EG-Verdrag, met name lid 3 ervan, om eventuele concurrentieverstoringen als gevolg van de uiteenlopende mate van liberalisering aan te pakken. Een dergelijke aanpak, waarbij de Commissie aan de lidstaten gerichte richtlijnen aanneemt op grond van artikel 86, lid3, van het EG-Verdrag is ook al gevolgd in de telecommunicatiesector.