Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/01 van Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE) aan de Commissie. Radonconcentraties in Griekenland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/01 van Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE) aan de Commissie. Radonconcentraties in Griekenland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2125/01

van Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE) aan de Commissie

(13 juli 2001)

Betreft: Radonconcentraties in Griekenland

Volgens persberichten heeft de Griekse regering geen inspectie naar radon laten uitvoeren, hoewel uit het recente onderzoeksprogramma van de Universiteit van Athene gebleken is dat ook in een stad met lage radonconcentraties als Kalamata op 5 % van de plaatsten die door het team onderzoekers werden gecontroleerd (waarover verslag werd uitgebracht in Radiation Protection Dosimetry (Vol. 93, No. 1, 2000)) de concentraties zich boven het niveau bevonden waarop bepaalde maatregelen zouden moeten worden genomen.

1. Heeft de Griekse regering tegenover de EU verplichtingen op zich genomen ten aanzien van radon, en zo ja, houdt zij zich daaraan?

2. Beschikt de Commissie over gegevens met betrekking tot de radonconcentraties in Griekenland, en zo ja, welke?

3. Welke gevolgen kan radon hebben voor de gezondheid?

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(10 oktober 2001)

Gezien het risico op longkanker bij blootstelling aan hoge radonconcentraties binnenshuis in bepaalde Europese regio's heeft de Commissie in 1990 een Aanbeveling(1) gericht tot de lidstaten. Een van de daarin vervatte aanbevelingen is dat de lidstaten criteria ontwikkelen voor de vaststelling van de regio's waar de kans op hoge radonconcentraties binnenshuis groot is.

In reactie daarop hebben de lidstaten studies opgezet voor het geheel van hun grondgebied om na te gaan hoe groot het probleem is en in welke regio's hoge radonconcentraties kunnen worden verwacht. De bevolking is over de resultaten van deze studies geïnformeerd. Er geldt geen verplichting voor de lidstaten om deze informatie aan de Commissie toe te zenden.

Wat radon op de werkplaats betreft, zijn de lidstaten krachtens Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren(2) verplicht om door middel van onderzoek of via andere passende middelen vast te stellen bij welke werkzaamheden de blootstelling van de werkers of van leden van de bevolking aan natuurlijke straling aanleiding kan geven tot bezorgdheid, b.v. in kuuroorden, grotten, mijnen, ondergrondse werkplekken en bovengrondse werkplekken in nader bepaalde zones (Titel VII, artikel 40).

De Commissie heeft kennis van verspreide radonstudies in Griekenland, maar is niet geïnformeerd over een het gehele grondgebied bestrijkende studie. Dit houdt echter geen inbreuk in op enigerlei verbintenis of wettelijke verplichting. Hoewel de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 36 van het Euratom-Verdrag moeten informeren over de mate van radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem, is het nooit de bedoeling geweest deze verplichting uit te breiden tot de radonconcentraties

binnenshuis. Radon is trouwens niet vermeld in de lijst van radionuclidecategorieën in de Aanbeveling van de Commissie van 8 juni 2000 inzake de toepassing van artikel 36 van het Euratom-Verdrag betreffende de controle van de omgevingsradioactiviteit ter beoordeling van de blootstelling van de bevolking(3), terwijl de vervalproducten van radon worden uitgesloten van de categorie bruto-bèta-activiteit.

De Commissie beveelt de lidstaten voorts aan om als referentieniveau voor correctieve maatregelen in bestaande gebouwen een radonconcentratie van 400 Becquerel (Bq) per kubieke meter (m-3) te nemen en de betrokken bevolking voor te lichten over de middelen die ter beschikking staan voor de vermindering van boven dat niveau liggende radonconcentraties.

(1) 90/143/Euratom: Aanbeveling van de Commissie van 21 februari 1990 inzake de bescherming van de bevolking tegen blootstelling aan radon binnenshuis.

(2) PB L 159 van 29.6.1996.

(3) PB L 191 van 27.7.2000.