Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2383/01 van Pat Gallagher (UEN) aan de Commissie. Risicobeoordelingsrapport van het Europees Chemicaliënbureau over zink en zinkhoudende stoffen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2383/01 van Pat Gallagher (UEN) aan de Commissie. Risicobeoordelingsrapport van het Europees Chemicaliënbureau over zink en zinkhoudende stoffen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2383/01

van Pat Gallagher (UEN) aan de Commissie

(3 augustus 2001)

Betreft: Risicobeoordelingsrapport van het Europees Chemicaliënbureau over zink en zinkhoudende stoffen

Het Europees Chemicaliënbureau heeft te kennen gegeven dat het op technische vergadering 3 op 17 september a.s. het laatste diepgaande overleg wil voeren over het risicobeoordelingsrapport over zink en zinkhoudende stoffen, hoewel er momenteel op dit gebied nog belangrijk onderzoek gaande is dat pas eind 2002 zal worden afgerond.

Is de Commissie ook van mening dat dit onderzoek tot een ingrijpende bijstelling van de conclusies van het risicobeoordelingsrapport zou kunnen leiden, zowel op gezondheids- als op milieugebied? Is de Commissie ook van mening dat het redelijk zou zijn te wachten totdat de meest recente wetenschappelijke inzichten beschikbaar zijn waarvan belangrijke aspecten al aan het einde van het eerste kwartaal 2002 besproken kunnen worden alvorens het risicobeoordelingsrapport af te sluiten?

Antwoord van de heer Busquin namens de Commissie

(8 oktober 2001)

De eerste ontwerp-risicobeoordelingsrapporten (RBR) over zink en zinkverbindingen zijn in december 1999 op de Technische Vergadering (TV) van de Gemeenschap ingediend door de Nederlandse autoriteiten, die optraden als rapporteur van de lidstaten. In het afgelopen decennium zijn er vele gesprekken geweest tussen de rapporteur en de zinkindustrie en het resultaat daarvan is verwerkt in de rapporten. Er is voldoende tijd gegeven om een evenwichtige wetenschappelijk consensus te bereiken. Met name vond er in januari 2001 in Londen een speciale tweedaagse workshop plaats over methoden voor de beoordeling van de risico's van metalen.

Op een aantal TV's, die plaatsvonden in juni en december 2000 en maart 2001, zijn alle onderdelen van de risicobeoordelingsrapporten grondig besproken. Op de laatste vergadering (maart 2001) hebben alle lidstaten en Noorwegen zich, ondanks de bezwaren van de industrie, akkoord verklaard met de huidige versie van het risicobeoordelingsrapport, wat inhoudt dat zij niet van mening zijn dat het lopende onderzoek de conclusies van het rapport nog ingrijpend zullen wijzigen. Toch heeft het Europees chemicaliënbureau (werkgebied Bestaande chemicaliën), dat alle TV's voorzit en voorbereidt, voorgesteld om in aanvulling op de gewone procedure nog een extra schriftelijke procedure in te lassen waarbij de industrie haar opmerkingen kon maken, wat dan zou uitmonden in een laatste vergadering in september 2001. De aanwezigen op de TV hebben unaniem ingestemd met dit voorstel. Deze procedure moest een efficiënte discussie waarborgen over de resterende punten van onenigheid tussen de Nederlandse rapporteur en de industrie.

De huidige inspanningen van de zinkindustrie om nieuwe wetenschappelijke studies op te zetten worden ten zeerste gewaardeerd. Met een dergelijk onderzoek had echter al veel eerder een begin kunnen gemaakt zijn aangezien de hele procedure voor zink reeds in 1995 van start is gegaan.

Het is een standaard-dilemma voor elk op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd regelgevend comité dat er op een zeker moment een besluit moet worden genomen, terwijl het onderzoek natuurlijk permanent nieuwe resultaten oplevert. Het besluit om de zinkdiscussies af te ronden op de volgende TV is er gekomen om een efficiënt gebruik van vergadertijd en middelen te waarborgen. Blijven wachten op nieuwe ontwikkelingen zou leiden tot uitstel van het overleg over andere prioritaire stoffen. Er kan niet worden aanvaard dat een laattijdige input van gegevens uit de industrie het afronden van de risicobeoordelingsprocedure belemmert.

Bovendien worden de risicobeoordelingsrapporten na het beëindigen van de TV-werkzaamheden hoe dan ook eerst bestudeerd door het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu (CSTEE), alvorens de resultaten worden ingediend bij het regelgevend comité. Tenslotte is het voor de rapporteur altijd mogelijk om, ingeval het huidige onderzoek resulteert in een ingrijpende wijziging van de conclusies van het rapport, deze resultaten in een later stadium in een addendum bij het RBR op te nemen.