Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2411/01 van Armin Laschet (PPE-DE) aan de Commissie. EG-verordeningen nrs. 1408/71 en 118/97.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2411/01 van Armin Laschet (PPE-DE) aan de Commissie. EG-verordeningen nrs. 1408/71 en 118/97.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2411/01

van Armin Laschet (PPE-DE) aan de Commissie

(21 augustus 2001)

Betreft: EG-verordeningen nrs. 1408/71 en 118/97

Bij verordening (EG) nr. 118/97(1) van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van verordening (EEG) nr. 1408/71(2) betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden is het recht op sociale uitkeringen geregeld.

1. Is het juist dat een advocate met domicilie in België, die als zelfstandige in Duitsland werkzaam is, op grond van de in verordening 118/97 genoemde uitsluitingscriteria voor beroepsorganisaties geen recht op een schooltoelage heeft, hoewel zij bij de beroepsorganisatie verplicht verzekerd is?

2. Streeft de Commissie ernaar een eind te maken aan deze op een domicilie in een andere lidstaat gebaseerde discriminatie ten opzichte van een ingezetene?

(1) PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1.

(2) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.

Antwoord van mevrouw Diamantopoulou namens de Commissie

(19 oktober 2001)

De Commissie wijst het geachte parlementslid erop dat de communautaire wetgeving met name de verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 van de Raad de socialezekerheidsrechten van migrerende werknemers beschermen door de verschillende nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten te coördineren(1). Volgens artikel 13, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 valt een persoon die op het grondgebied van een lidstaat als zelfstandige werkzaam is, maar op het grondgebied van een andere lidstaat woont, onder de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar hij als zelfstandige werkzaam is. Iemand die als zelfstandig advocaat in Duitsland werkt maar in België woont, valt dus onder de Duitse socialezekerheidswetgeving.

Volgens de Duitse wetgeving is een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Duitse ouderschapstoelage (Erziehungsgeld) normaliter dat de betrokkene in Duitsland woont. De desbetreffende Duitse wetgeving is echter naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(2) en een door de Commissie tegen Duitsland ingeleide inbreukprocedure met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd; nu geldt het recht op de ouderschapstoelage voor onderdanen van de Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte (EER) die niet in Duitsland maar in een andere lidstaat van de Gemeenschap of de EER wonen, indien zij in Duitsland in loondienst of als zelfstandige werkzaam zijn en een bepaald aantal uren werken.

Verder bepaalt Verordening (EEG) nr. 1409/71 dat iemand die onder de Duitse socialezekerheidswetgeving valt, ook recht heeft op gezinsbijslagen, zoals de ouderschapstoelage, voor gezinsleden die in een andere lidstaat wonen. Er zij op gewezen dat volgens bijlage I, deel I, C. Duitsland van Verordening (EEG) nr. 1408/71 een zelfstandige die in aanmerking wil komen voor gezinsbijslagen krachtens deze verordening werkzaamheden anders dan in loondienst moet uitoefenen en daarbij verplicht is zich te verzekeren of bij te dragen voor het ouderdomsrisico in een stelsel voor zelfstandigen in Duitsland of zich te verzekeren bij een Duits stelsel in het kader van de verplichte verzekering.

Zolang iemand dus aan deze criteria voldoet, heeft hij krachtens Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht op Duitse gezinsbijslagen, ook al woont hij in een andere lidstaat.

Volgens de Commissie geldt dit ook voor iemand die bij een Duits speciaal stelsel voor zelfstandigen is verzekerd, zoals het speciale stelsel voor advocaten. Weliswaar worden deze stelsels niet als wetgeving in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 beschouwd, zodat zij van de werkingssfeer van die verordening zijn uitgesloten, maar volgens de Commissie betekent dat alleen dat iemand die bij die stelsels verzekerd is, zich niet kan beroepen op de bepalingen van de verordening wat betreft de risico's waarvoor hij uit hoofde van die speciale stelsels verzekerd is, d.w.z. ouderdoms- en invaliditeitsrisico's. De uitsluiting heeft echter geen gevolgen voor de toepassing van de verordening ten aanzien van andere risico's. Dit wordt bevestigd door het feit dat volgens de al genoemde bijlage I iemand met het oog op de toekenning van gezinsbijslagen door een Duits orgaan als zelfstandige wordt aangemerkt als hij verplicht verzekerd is tegen ouderdomsrisico's in een Duits speciaal stelsel voor zelfstandigen als bovenbedoeld.

Deze conclusie sluit ook aan bij de conclusies van het Europees Hof van Justitie betreffende artikel 43 (ex-artikel 54) van het EG-Verdrag in de zaken C-4/95 en C-5/95(3), die ook betrekking hadden op het recht op Duitse gezinsbijslagen voor zelfstandigen.

(1) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen PB L 149 van 5.7.1971. Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 PB L 74 van 27.3.1972. Verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 PB L 28 van 30.1.1997.

(2) Arrest van 10 oktober 1996, Hoever/Zachow, C-245/94 en C-312/94, Jurispr. 1996 blz. I-4895.

(3) Arrest van 30 januari 1997, Stöber/Pereira, C-4/95 en C-5/95, Jurispr. 1997 blz. I-0511.