Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2853/01 van Florence Kuntz (EDD) aan de Commissie. BTW op dienstvergoeding.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2853/01 van Florence Kuntz (EDD) aan de Commissie. BTW op dienstvergoeding.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2853/01

van Florence Kuntz (EDD) aan de Commissie

(8 oktober 2001)

Betreft: BTW op dienstvergoeding

De dienstvergoeding, die in Frankrijk in horeca-zaken bij consumptie ter plaatse in kappersalons voor het personeel geheven wordt, valt sinds 1 oktober onder de BTW-verplichting.

Tot dit jaar was Frankrijk wel van die verplichting vrijgesteld, op grond van besluit 89/487/EEG van 28 juli 1989(1), dat de Franse Republiek een afwijking van artikel 17, lid 6, tweede alinea van de zesde richtlijn 77/388/EEG(2) op de harmonisering van de wetgeving van de lidstaten op de omzetbelasting toestaat.

Er is een uitspraak van 29 maart ll. van het Hof van Justitie nodig geweest om een einde aan de afwijkende regeling te maken. Waarom hebben de Europese Commissie en de Raad meer dan 10 jaar gewacht om te klagen over een toestand waar alleen zijzelf hinder van ondervonden? En vooral: waarom moet de toepassing van BTW op de dienstvergoeding er komen naar aanleiding van de invoering van de euro? De invoering van de nieuwe munteenheid zorgt immers al voor inflatoire spanningen, door de wisselkoers die vastgelegd is (6,55957 Franse Frank voor één euro) en de subtiele afrondingen die moeten plaatsvinden. Kan de Europese Commissie uitleggen waarom ze met het absurd moment waarop ze deze regeling invoert het risico aangaat om de recessieve tendensen aan te wakkeren door het verbruik van particulieren, dat toch de stuwende kracht achter de groei is, te ontmoedigen?

(1) PB L 239 van 16.8.1989, blz. 21.

(2) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(6 november 2001)

De in de vraag van het geachte parlementslid bedoelde afwijking, die bij besluit van de Raad van 28 juli 1989 aan Frankrijk was toegekend, had helemaal niet tot doel die lidstaat de mogelijkheid te bieden de dienstvergoeding van de BTW-grondslag uit te sluiten. De afwijking van artikel 17, lid 6, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting had tot doel Frankrijk toe te staan de belasting op bepaalde representatie-uitgaven van het recht op aftrek uit te sluiten. Overigens is die afwijking door het Hof van Justitie in zijn arrest van 19 september 2000(1) ongeldig verklaard.

Het is de taak van de Commissie als hoedster van het EG-Verdrag om toe te zien op de correcte toepassing van de communautaire wetgeving door de lidstaten, ook tijdens de overgangsperiode in de aanloop naar de omschakeling op de euro.

In het onderhavige geval was de Commissie van oordeel dat de uitsluiting van de dienstvergoeding van de BTW-grondslag strijdig was met de bepalingen van artikel 2, punt 1, en artikel 11, A, lid 1, sub a), van de richtlijn van 17 mei 1977.

Bovendien had het niet-opnemen van fooien in de BTW-grondslag een negatief effect op de Franse bijdrage tot de eigen BTW-middelen van de communautaire begroting, aangezien de bijdrage van iedere lidstaat op die grondslag wordt berekend.

Om die redenen heeft de Commissie de ingebrekestellingsprocedure van artikel 226 (ex-artikel 169) van het EG-Verdrag tegen Frankrijk ingeleid, omdat dat land toestemming had verleend om de dienstvergoeding van de BTW-grondslag uit te sluiten.

Het Hof van Justitie heeft de juridische analyse van de Commissie in zijn arrest van 29 maart 2001(2) bevestigd.

De lidstaten dienen de Commissie binnen drie maanden mede te delen welke maatregelen zij hebben genomen om aan de uitspraken van het Hof van Justitie te voldoen. Zo niet kan een procedure op grond van artikel 228 (ex-artikel 171) van het EG-Verdrag worden ingeleid. Aangezien de Commissie geen invloed heeft op de duur van deze procedures, is het samenvallen van de invoering van de euro met de aanpassing van de Franse wetgeving aan het Gemeenschapsrecht geheel toevallig.

(1) Zaken C-177/99 en C-181/99 Ampafrance SA en Sanofi Synthelabo SA.

(2) Zaak C-404/99 Commissie/Frankrijk.