Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0004/02 van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie. In de handel brengen van pootaardappelen: artikel 4 van richtlijn 98/95/EG tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0004/02 van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie. In de handel brengen van pootaardappelen: artikel 4 van richtlijn 98/95/EG tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0004/02 van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie. In de handel brengen van pootaardappelen: artikel 4 van richtlijn 98/95/EG tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG.

Publicatieblad Nr. 147 E van 20/06/2002 blz. 0228 - 0230


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0004/02

van Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie

(17 januari 2002)

Betreft: In de handel brengen van pootaardappelen: artikel 4 van richtlijn 98/95/EG tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG

Artikel 4, lid 2 van richtlijn 98/95/EG(1) tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG(2) bevat de volgende tekst over het in de handel brengen van pootaardappelen: Onderin de handel brengenwordt

niet verstaan het leveren van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, voorzover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.

Dit betekent dat pootaardappelen en aldus geproduceerde aardappelen niet langer zouden moeten voldoen aan het grote aantal vereisten van variëteit-identiteit, gezondheid van de planten, calibratie of etikettering zoals vervat in richtlijn 66/403/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen.

1. Wat is de huidige stand van de tenuitvoerlegging van bovengenoemde bepaling in de EU en/of in de respectieve lidstaten?

2. Is de Commissie van mening dat de tenuitvoerlegging van bovengenoemde bepaling op het gebied van pootaardappelen zou kunnen leiden tot een ongewenste situatie ten aanzien van:

a) gezondheid van de planten, zoals informatie over en de beheersing van aardappelziekten;

b) de fundamentele beginselen van de richtlijn over het in de handel brengen van zaden die erop gericht zijn een controleerbare en open Europese markt voor geregistreerde variëteiten te creëren;

c) bezorgdheid van de consumenten met betrekking tot, bijvoorbeeld, traceerbaarheid en gemeenschappelijke marktordeningen?

3. Is de Commissie het er niet mee eens dat de tenuitvoerlegging van de aangehaalde uitzondering zou kunnen leiden tot een ongewenste verandering van de positie van pootaardappeltelers en -producenten, omdat zij eventueel geconfronteerd kunnen worden met concurrentie van opkomende geïntegreerde productieketens, die, omdat ze niet behoeven voldoen aan bepaalde vereisten van de richtlijn, tegen lagere kosten kunnen produceren?

4. Is de Commissie, gezien het bovenstaande, van mening dat er duidelijk behoefte is aan een wijziging van artikel 4, lid 2 van richtlijn 98/95/EG tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG, waarbij de aangehaalde bepaling wordt geschrapt?

5. Kan de Commissie, indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend luidt, mededelen wanneer een voorstel tot wijziging van de richtlijn kan worden verwacht?

(1) PB L 25 van 1.2.1999, blz. 1.

(2) PB P 125 van 11.7.1966, blz. 2320.

Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie

(28 februari 2002)

Artikel 1 bis, laatste alinea, van Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen(1), gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG van de Raad van 14 december 1998(2) bepaalt dat de voorwaarden voor de uitvoering van de bepaling waarnaar door het geachte parlementslid wordt verwezen via de relevante comitéprocedure worden vastgesteld. De Commissie en de lidstaten beraden zich op het ogenblik op deze voorwaarden.

1. De Commissie verzamelt informatie betreffende de huidige stand van zaken inzake de tenuitvoerlegging van de betrokken bepaling in de lidstaten en de desbetreffende voorwaarden. Zodra de Commissie over alle informatie beschikt, zal zij het geachte parlementslid van de bevindingen in kennis stellen.

2. en 3. De Commissie deelt de bezorgdheid van het geachte parlementslid dat een niet door voorwaarden beperkte tenuitvoerlegging van de bepaling de in punt 2 en 3 van de vraag genoemde ongewenste gevolgen zou kunnen hebben. Zij is voornemens voorwaarden vast te stellen voor uitvoeringsmaatregelen om deze gevolgen te voorkomen.

4. en 5. De Commissie is in dit stadium niet van mening dat de desbetreffende bepaling geschrapt dient te worden. Zij vertrouwt erop dat de bovengenoemde uitvoeringsmaatregelen op doeltreffende wijze tegemoetkomen aan het door het geachte parlementslid gemaakte bezwaar. Deze uitvoeringsmaatregelen zijn op het ogenblik in voorbereiding en zullen naar verwachting eind 2002 worden goedgekeurd.

(1) PB P 125 van 11.7.1966.

(2) PB L 25 van 1.2.1999.