SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0716/02 van Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE) en Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Vlaamse zorgverzekering.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0716/02 van Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE) en Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Vlaamse zorgverzekering.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0716/02 van Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE) en Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie. Vlaamse zorgverzekering.
Publicatieblad Nr. 205 E van 29/08/2002 blz. 0199 - 0200
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0716/02
van Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE) en Bartho Pronk (PPE-DE) aan de Commissie
(15 maart 2002)
Betreft: Vlaamse zorgverzekering
In Vlaanderen, België, bestaat sinds kort een Vlaamse zorgverzekering. Het is onduidelijk of deze zorgverzekering onder de materiële werkingssfeer van verordening 1408/71(1) valt.
Is de Commissie van mening dat de Vlaamse zorgverzekering een verzekering is die valt onder de werkingssfeer van verordening 1408/71, artikel 4, lid 1, A. Indien dit niet het geval is, mag de Vlaamse overheid dan wachttijden introduceren voor verhuisde EER-werknemers of postactieven die naar Vlaanderen verhuizen?
(1) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
Antwoord van mevrouw Diamantopoulou namens de Commissie
(23 april 2002)
Wat betreft de materiële werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, wil de Commissie de geachte parlementsleden eraan herinneren dat het onderscheid tussen prestaties die binnen de werkingssfeer van Verordening nr. 1408/71 vallen, en die welke daarvan zijn uitgesloten, voornamelijk berust op de constitutieve elementen van elke prestatie, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend; het doet niet ter zake of een prestatie door een nationale wetgeving al dan niet als een socialezekerheidsuitkering wordt aangemerkt (zie arrest-Molenaar(1), punt 19). Daaruit volgt ook dat het feit dat prestaties onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, geenszins van invloed is op de kwalificatie die de interne rechtsorde van een lidstaat aan deze prestaties geeft (zie, mutatis mutandis, arrest Commissie tegen Franse Republiek(2), punt 32).
Een uitkering kan als een socialezekerheidsuitkering in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden beschouwd wanneer zij, zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, aan de rechthebbenden wordt toegekend op grond van een wettelijk omschreven positie en verband houdt met één van de in artikel 4, lid 1, van Verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten. Deze bepaling bevat immers een uitputtende opsomming, zodat een tak van sociale zekerheid die er niet in wordt vermeld, niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, zelfs indien zij de rechthebbenden een wettelijk omschreven positie toekent die recht geeft op een uitkering (zie met name arrest-Molenaar, punten 20 e.v.).
Wat het onderwerp van de vraag van de geachte parlementsleden betreft, namelijk de zorgverzekering die is ingevoerd bij het decreet van 30 maart 1999 van de Vlaamse Gemeenschap houdende de organisatie van de zorgverzekering, is het duidelijk dat de bepalingen betreffende de toekenning van prestaties van de zorgverzekering de begunstigden een wettelijk omschreven recht verlenen.
Uit de wettekst in kwestie en uit de informatie waarover de Commissie beschikt, kan verder worden opgemaakt dat de zorgverzekering recht geeft op volledige of gedeeltelijke terugbetaling van bepaalde kosten die het gevolg zijn van de staat van afhankelijkheid van de verzekerde, zoals thuiszorg, verzorging in erkende centra of instellingen en de aanschaf van de nodige uitrusting of materiaal, bijvoorbeeld speciale bedden, matrassen of stoelen, ademhalingstoestellen en zuurstofflessen. Deze prestaties
zijn dus hoofdzakelijk bedoeld als aanvulling op de prestaties van de ziekteverzekering, teneinde de gezondheidstoestand en de levenskwaliteit van de betrokkenen te verbeteren. In dit geval moeten dergelijke prestaties worden beschouwd als prestaties bij ziekte in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (zie ook arrest-Molenaar, punten 23-25 en arrest-Jauch(3), punt 28).
Aangezien de prestaties van de zorgverzekering bestaan in een vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de staat van afhankelijkheid van de betrokkene, gaat het om verstrekkingen in de zin van artikel 19, lid 1, onder a), artikel 25, lid 1, onder a), en artikel 28, lid 1, onder a), van Verordening nr. 1408/71 (zie arrest-Molenaar, punt 32).
Ook artikel 18 van bovengenoemde verordening is op deze prestaties van toepassing. Lid 1 van dit artikel luidt: Het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.
De geachte parlementsleden verwijzen naar de voorwaarde dat onderdanen van een EU-lidstaat gedurende ten minste vijf jaar bijdragen betaald moeten hebben, die bij het decreet van 18 mei 2001 in de wetgeving in kwestie is ingevoerd. Deze voorwaarde moet op dergelijke wijze worden toegepast dat de tijdvakken van verzekering voor prestaties bij ziekte die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat zijn vervuld, als tijdvakken van verzekering in de zin van de wetgeving in kwestie worden beschouwd.
De Commissie heeft contact opgenomen met de Belgische overheid om na te gaan of de wetgeving in kwestie en de toepassing ervan op EU-onderdanen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Zij zal de geachte parlementsleden op de hoogte houden van het gevolg dat aan deze zaak wordt gegeven.
(1) Arrest van 15 maart 3 1998 in zaak C-160/96, Molenaar, Jurispr., I-0843.
(2) Arrest van 15 februari 2000 in zaak C-169/98, Commissie tegen Franse Republiek, Jurispr., I-1049.
(3) Arrest van 8 maart 2001 in zaak C-215/99, Jauch, Jurispr., 1901.