Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2010/02 van Patsy Sörensen (Verts/ALE) aan de Commissie. Uitwijzen van Roemeense minderjarigen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2010/02 van Patsy Sörensen (Verts/ALE) aan de Commissie. Uitwijzen van Roemeense minderjarigen.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2010/02 van Patsy Sörensen (Verts/ALE) aan de Commissie. Uitwijzen van Roemeense minderjarigen.

Publicatieblad Nr. 192 E van 14/08/2003 blz. 0039 - 0040


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2010/02

van Patsy Sörensen (Verts/ALE) aan de Commissie

(2 juli 2002)

Betreft: Uitwijzen van Roemeense minderjarigen

Is de Commissie ervan op de hoogte dat met name België minderjarige Roemeense kinderen uitwijst naar het land van herkomst, vanwege het feit dat zij onder druk van criminele organisaties delicten hebben gepleegd.

Is het de Commissie bekend dat één van de redenen is dat onder de Belgische wet deze kinderen, vaak van jonge leeftijd, niet vervolgd of vastgezet worden?

Is het juist dat voor kinderen in het land van oorsprong geen enkele vorm van opvang voorzien is, zodat zij veelal ofwel in de criminaliteit terechtkomen, ofwel een zwervend bestaan gaan leiden?

Welke stappen en/of maatregelen denkt de Commissie te nemen tegen deze praktijken en op welke wijze zou zij eraan kunnen meewerken, gelet op de huidige projecten voor zwerfkinderen, dat deze kinderen bij terugkeer op een menswaardiger wijze zouden worden opgevangen?

Antwoord van de heer Verheugen namens de Commissie

(30 juli 2002)

De Commissie is op de hoogte van de door het geachte parlementslid aangekaarte kwestie en van het feit dat België bezig is met de tenuitvoerlegging van een aantal uitspraken van de jeugdrechtbank over de terugkeer van niet-begeleide Roemeense minderjarigen naar hun land van oorsprong.

In verband met de behandeling van niet-begeleide minderjarigen uit derde landen bestaat er in de lidstaten geen specifieke communautaire wetgeving waarin kwesties zoals de voorwaarden voor hun opvang, verblijf en terugkeer worden geregeld. In plaats daarvan worden de lidstaten verzocht rekening te houden met de richtsnoeren terzake die in een resolutie van de Raad(1) zijn vastgesteld.

In het door het geachte parlementslid aangehaalde geval hebben de Belgische autoriteiten verklaard dat die beslissingen zijn genomen teneinde de kinderen te onttrekken aan de criminele organisaties die hen in hun greep hadden en hun wederinschakeling in het thuismilieu te vergemakkelijken. Alternatieven zoals de plaatsing van de minderjarigen in gespecialiseerde Belgische centra zouden om praktische redenen de belangen van de kinderen niet hebben gediend (niet-vertrouwd milieu, taalproblemen enz).

Overeenkomstig bovengenoemde resolutie van de Raad hebben niet-begeleide minderjarigen die onderdaan van een derde land zijn en zich in een lidstaat bevinden, ongeacht hun juridische status recht op de nodige bescherming en basisverzorging overeenkomstig het bepaalde in de nationale wetgeving. Indien een minderjarige evenwel op grond van de nationale wetgeving niet in een lidstaat mag blijven, kan de betrokken lidstaat de minderjarige alleen naar zijn/haar land van herkomst terugzenden indien er bij aankomst aldaar adequate opvang en verzorging beschikbaar zijn. Hiervoor kan worden ingestaan door de ouders of andere volwassenen die voor het kind zorgen, en door overheidsinstanties of niet-gouvernementele organisaties. In die gevallen dienen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten samen te werken met de

autoriteiten van het land van herkomst van de minderjarige, met internationale organisaties zoals Unicef en waar passend met niet-gouvernementele organisaties, om zich ervan te vergewissen dat het kind bij zijn terugkeer de nodige zorg zal ontvangen. In ieder geval mag een minderjarige niet worden teruggestuurd naar een derde land wanneer die terugkeer in strijd zou zijn met het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing of het Verdrag inzake de rechten van het kind.

In het specifieke geval van de Roemeense minderjarigen in België is de Commissie ervan in kennis gesteld dat een dergelijke samenwerking heeft plaatsgevonden.

In Boekarest en andere grote steden in Roemenië bestaan er opvangcentra voor minderjarigen, waar zwerfkinderen en andere kinderen die bescherming nodig hebben, kunnen worden opgevangen onder de verantwoordelijkheid van de plaatselijke dienst voor kinderbescherming, soms in samenwerking met NGO's. In die centra wordt de juridische en sociale situatie van de kinderen onderzocht teneinde ze opnieuw onder te brengen in hun gezin of indien zulks niet mogelijk is, een opvangplan uit te werken. Hierover zijn tussen Roemenië en de lidstaten bilaterale overeenkomsten gesloten of onderhandelingen aan de gang.

De Commissie blijft de Roemeense regering verder ondersteunen bij haar maatregelen ter verbetering van de kinderzorg en kinderbescherming. Er wordt thans een Phare-programma voor een bedrag van 25 miljoen euro uitgevoerd in Roemenië, waarbij financiële steun wordt verstrekt voor de sluiting van de grote instellingen van het oude regime, voor het ontwikkelen van alternatieve plaatselijke diensten voor kinderbescherming, en voor een bewustmakingscampagne om te voorkomen dat kinderen worden achtergelaten en om hen opnieuw te integreren in hun eigen gezin of een pleeggezin. In het kader van dat programma komen opvangcentra in aanmerking voor financiering. Het programma zal worden gevolgd door een soortgelijk programma, dat binnenkort van start zal gaan en waarvoor 10 miljoen euro is uitgetrokken.

(1) Resolutie van de Raad van 26 juni 1997 inzake niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen, PB C 221 van 19.7.1997.